Tagarchief: klas 7 tekenen zwart-wit

VRIJESCHOOL – Zwart-wit tekenen in klas 6, 7 en 8

.

Onderstaand artikel is een bewerkte vertaling uit:
Der künstlerische Unterricht. Mahlen und Zeichnen
Jünemann/Weitmann  (1e druk 1976)
(Inmiddels is er een 5e druk 2007)
.

TEKENEN IN KLAS 6, 7 EN 8: Licht-donker  en perspectief

Het twaalfde levensjaar brengt een nieuwe stap in de ontwikkeling met zich mee. De klassenleraar merkt dit soms aan de onderzoekende blik van een leerling die onbewust zijn vragen over hem heeft. Tijdens de pauze observeert hij de buitenproportioneel lange benen van de jongens en meisjes en de vreemde wiebelende gang van sommige jongens. De oude veiligheid en gratie van bewegingen is verloren gegaan. Het bottenstelsel, de mechanisch-dynamische krachten, overstemmen de ritmisch bewegende krachten zie GA 305, vertaald. De jongere heeft last van stoffelijke en mentale weerstand en ervaart duisternis in zichzelf, waaraan hij zich blootgesteld voelt. De strijd tussen licht en duisternis begint in hem.

Het leerplan in het 6e leerjaar is een antwoord op dit ontwaken met nieuwe natuurwetenschappelijke vakken: natuurkunde, mineralogie, in de aardrijkskunde dat wat met ‘de hemel’ heeft te maken, zoals de meteorologie [het Duits heeft Himmelskunde en daar zou je ook sterrenkunde onder kunnen rekenen. Op de Nederlandse vrijescholen is dit al sinds lang een vak in klas 7] en in het 7e leerjaar scheikunde en voeding. Alles wordt direct betrokken op de mens. We beginnen met observaties in de natuur en met experimentele proeven in het lokaal; het probleem van oorzaak en gevolg komt centraal te staan.

Aan de andere kant worden als een soort evenwicht tuin- en handvaardigheidslessen geïntroduceerd. De ontluikende wilskracht ontmoet grenzen bij het werk op en in de aarde, bij het hout, wat allerlei gevoelens oproept.

Het nieuwe gebied sluit als periode aan bij natuurkunde met eenvoudige projectie en schaduwleer. De leerling moet een duidelijk beeld krijgen van hoe schaduwen worden geworpen. Er kan een grote verscheidenheid aan waarnemingen worden gedaan. Hoe valt de schaduw van een bol op een vlak oppervlak, van een cilinder? Hoe gebeurt hetzelfde met een kaars of met een kegel? De leraar zal er niet aan kunnen ontkomen om op ontdekkingsreis te gaan om de wereld van de schaduwen te bestuderen. De herfst is bijzonder geschikt. Als ’s ochtends op een heldere dag in oktober het licht door de bomen valt, verschijnen er bijzonder mooie licht- en donkertinten in het bladerdek. Op de boomstammen en takken zie je lichte en donkere schaduwpartijen, die variëren afhankelijk van de boomsoort.

Zo glanst de belichte kant van een berkenstam wit op, de niet-belichte kant vertoont zich grijs-wit. De belichte kant van een goudenregenstam daarentegen, goudgroen, de niet-belichte kant zwart. Overal wordt door het licht-donker de plastische boomstructuur zichtbaar.
De herfst is de tijd van de lange slagschaduw. In de vroege middag zijn ze al net zo lang als in de zomer ’s avonds. Op wegen en straten die door boem zijn omzoomd, zie je brede en smalle, elkaar oversnijdende schaduwbewegingen die, niet gebonden aan zwaarte, fascineren.

Voor je in de klas  met het tekenen met houtskool begint, maakt een wandeling de leerlingen attent op de vele schaduwschakeringen. Als de weg langs een rivier voert, waaraan veel oude huizen staan met hoge, ranke schoorstenen waartussen struiken en bomen groeien, kun je een veelvoud aan slagschaduwen ontdekken. [dit is een meer typisch Duitse situatie, maar de oplettende leerkracht kan in Nederland waar zijn/haar school staat, ook genoeg van deze voorbeelden vinden, dus: eerst eropuit!]

De schaduwen vallen in de ruimte, maken deze zichtbaar, geven aan of een voorwerp vlak, steil, puntig of rond is.

Wanneer je dan met het eigenlijke tekenen begint, moeten de leerlingen allereerst het materiaal leren kennen: de houtskool of het grafietpotlood.
Eerst laat je ze heel eenvoudige oefeningen maken als een soort kennismaking met het licht-donker. We werken met de vlakke kant ervan, niet met de punt.
De eerste ervaring die je opdoet, is dat alles wat licht is, groter lijkt, al het donkere kleiner.
Tijdens het eerste proberen kan je vaststellen dat er altijd een paar leerlingen zijn, die de oefening met weinig gedifferentieerd grijs uitwerken; voor hen is het nog moeilijk om sterke, zekere donkere streken te zetten of lichtere plaatsen te laten staan. Hieraan kun je zien hoe verschillend het met de ontwikkeling in een klas staat.
Die bij het grijs blijven, verkeren nog in de sfeer van het schilderen.

Als je een poosje de inleidende oefeningen hebt gedaan, volgt de tweede stap en laat je een bol, een cilinder, een kegel tekenen. Je kan het laten zien met een groot voorbeeld, waarop de leerlingen zich nog verder kunnen oriënteren.

Op het bord kan je laten zien hoe je een voorwerp uitspaart. Vanuit de omtrek ‘schrafferen’ = met schuine streken (van rechtsboven naar linksonder) de leerlingen met zacht grijs voorzichtig in de richting van het voorwerp. Wanneer dit duidelijk zichtbaar is, wordt aan het plastische gewerkt. Dan gaat het om de lichtbron. De belichte kant blijft wit. Vanuit het wit moet beetje bij beetje met fijne nuances naar de andere kant het zwartere ontstaan.  Als alle leerlingen zover zijn gekomen, wordt als laatste de slagschaduw toegevoegd.
Bij deze opdrachten is het belangrijk om niet te vlug te werken en dat je in het verdere verloop van het oefenen de thema’s maar licht varieert, zodat er voldoende zekerheid kan ontstaan. Dat roept bij de leerlingen het gevoel van ‘fijn vinden’ op.

Wanneer de vaardigheden langzaam maar zeker groter zijn geworden, kan er aan iets moeilijkers worden gedacht.
In plaats van één kegel zet je er twee neer waarbij de schaduw van de ene op de andere valt. Dat voorwerpen een schaduw veroorzaken, houdt de gevoelens op deze leeftijd zeer bezig, het is een geheimzinnige aangelegenheid.
Vanuit een aanleiding die de leerkracht niet kent, vraagt een jongen tijdens het tekenen ineens of een skelet ook een schaduw heeft.
In deze klas was het skelet bij de menskunde nog niet behandeld. Je kan je dan plotseling bewust worden hoe vaag de voorstellingen met hun wetmatigheden over de wereld van de stof op deze leeftijd nog zijn.
Het menselijk skelet is nog verborgen, maar op deze leeftijd, tussen twaalf en veertien, begint de jonge mens de krachten van het statische en mechanische in zijn eigen lijf wel te merken: het beeld van de ‘knekelmens’ komt in hem op.

Bij de tekenoefeningen blijkt hetzelfde. Niet iedereen begrijpt meteen dat de schaduw alleen maar aan de niet-belichte kant te vinden is. De leerlingen met een fantasievolle natuur tekenen hem graag waar ze die het liefst zien.

In de 7e klas gaan we met de oefeningen licht-schaduw verder, m.n. bij het tekenen van perspectief.
Eerst moeten er weer heldere voorstellingen ontstaan van de verschillende perspectiefvormen. Naar de verte toe, wordt iets korter, langer wat dichterbij is, doorsnijdingen e.d. Het is vooral belangrijk dat de leerlingen de waarnemingen bewegend maken, wanneer ze op een voorwerp toelopen of er zich van verwijderen; wanneer ze langs een gebouw in de hoogte kijken en aan de andere kant vanaf een hoogte naar beneden. Wanneer ze goed zijn gemotiveerd, kunnen ze weken lang met steeds nieuwe ervaringen komen en je merkt hoe diep het werkt wanneer de kinderen op deze leeftijd deze verschijnselen in detail leren kennen.
|
Tegelijkertijd gebeurt dit ook bij meetkunde. De wetmatigheden die ze daar bij het tekenen van constructies in perspectief leren, worden op een vrije manier bij het zwart-wittekenen toegepast.
Om de leerlingen verder te brengen in het beleven van lichamen in de ruimte, worden er opdrachten gegeven, zoals het tekenen van een cilinder waardoor een ronde of een vierkante staaf heengaat, hoe een kachelpijp schuin door een muur wordt geschoven of loodrecht door het plafond omhoog. Hierbij moet met de verschillende snijvlakken die daarbij ontstaan, rekening worden gehouden.

Wanneer je dit soort oefeningen grondig hebt gedaan en het wezenlijke ervan begrepen, kunnen de jongelui alle mogelijke technische apparatuur gaan tekenen: tractoren, potten met chemische middelen voor proeven, motorfietsen.
Ze proberen toe te passen wat ze geleerd hebben en zijn er trots op wanneer dan zoiets redelijk lukt. Om ervoor te zorgen dat ze zichzelf niet verliezen in allerlei speelsigheden, is het goed om weer een stap verder te gaan. Dan kan je de aanwijzing van Rudolf Steiner ter harte nemen om het technische met het mooie te verbinden.

Dat moeten we dan weer rechtstreeks bekijken. Ramen kunnen in mooie verhoudingen in een muur zijn geplaatst, maar ook heel eentonig.
Deuren kunnen te smal of te hoog zijn, een dak kan er verrassend uitspringen, een balkom beangstigend aan een huis hangen.
Voor het eerst merken de leerlingen hoe immense gebouwen op merkwaardig dunnen pijlers staan.
Een of andere mooie architectonische indruk kun je ter plaatse met hen tekenen.

Wat in de onderbouw [daartoe behoorden oorspronkelijk de klassen 6, 7 en 8] door deze oefeningen in licht-donker bij het perspectief tekenen geschetst werd, wordt pas na het afsluiten van de onderbouwtijd, als een nieuwe, bewuste kunstzinnige oefening in de bovenbouw [dus v.a. klas 9] verder geleid en in technisch-tekenend opzicht weer meer ontwikkeld.

.

6e klas zwartwit 12

meer

6e klas zwartwit voorstelling 7

meer

6e klas zw w schraff 5

meer

6e klas: alle artikelen

vrijeschool in beeld: 6e klas

7e klas: alle artikelen

vrijeschool in beeld: 7e klas

8e klas: alle artikelen

.

3245-3054

.

.

.