Tagarchief: breien

VRIJESCHOOL – Handwerken (5-3)

.

Auteur onbekend
Voetnoten door mij aangebracht.

.

Gezichtspunten over  het leerplan handwerken

.

Handwerken in de vrijeschool

Algemeen belang van handwerken

HET WILSGEBIED

Door middel van de zintuigen [1] kunnen we kinderen de wereld laten verkennen. Hierbij gaan we er vanuit dat elk kind vanuit zichzelf het goede wil doen. Om dit ook daadwerkelijk te doen, is een verbinding met de wereld noodzakelijk.
Vooral via de tastzin [1] – die grenzen aangeeft en gewaarwordingen geeft bij het aanraken en het worden aangeraakt – kan het kind de wereld leren ervaren. Wanneer de tastzin voldoende wordt gevoed, kan de ik-zin zich ontwikkelen.
In ieder kind zit de aanleg tot scheppend werken.
Maar vanaf de industrialisatie werd veel scheppend werk door machines overgenomen. Dit had tot gevolg dat de mogelijkheden om scheppend bezig te zijn, aanzienlijk verminderden.
Dit is tot op heden niet veranderd en geldt evenzeer voor kinderen, omdat zij meer en meer worden geconfronteerd met afgewerkte producten en niet meer betrokken zijn bij het productieproces. Aan deze ‘nood’ kan worden
tegemoetgekomen door kinderen te laten handwerken, zodat ze kunnen gewaarworden dat ze meedoen met de wereld.

Gezien vanuit het antroposofisch mensbeeld is willen eigenlijk doen. En dat handwerken echt doen is, hoeft geen betoog.
Met het handwerken ontwikkelt een kind het willen [2] doen of de daadkracht.
Bovendien ontwikkelt door het handwerken de fijne motoriek en het concentratievermogen. Met de handen kan je grijpen wat je nadien al denkend kan begrijpen. Zo komen we in een ander gebied, namelijk dat van het denken.

HET DENKGEBIED

Voor veel mensen zijn denkwerk [3] en handwerk twee verschillende zaken. Dat dit niet noodzakelijk zo hoeft te zijn en in wezen ook niet zo is, wist men in vroegere tijden maar al te goed. Heel wat van onze spreekwoorden – die uit de
volkswijsheid zijn ontstaan en tot het culturele of geestelijke erfgoed behoren – hebben betrekking op handwerken: de draad kwijt zijn, iets weten van naaldje tot draadje, heet van de naald, aan iets geen mouw weten te passen, zijn naad
naaien…zijn slechts enkele van de vele zegswijzen die betrekking hebben op handwerken.
Hierin zag men nog het verband tussen oorzaak en gevolg. Handwerken is dan ook goed om het causaal of oorzakelijk denken te oefenen,

Als voorbeeld nemen we breien.
Daarin zit een systeem waarin de ene stap uit de andere voortvloeit. Eerst
insteken, dan overslaan, vervolgens doorhalen en uiteindelijk afhalen. In die volgorde en niet anders of je krijgt geen goede steek. Maar ook het beweeglijk denken wordt geoefend, want steek na steek dient er te worden geordend.

HET GEVOELSGEBIED

Dit gebied bevindt zich tussen denken en willen [3]. Als deze twee gebieden in evenwicht zijn, ligt het gevoelsgebied daar middenin. Wanneer hartslag en ademhaling zich in een goed ritme verhouden en rustig hun werk kunnen doen, mag dit gezien worden als een uiting van een goed werkend gevoelsgebied. Of zelfs als een graadmeter van het gevoelsgebied.
In het gevoelsgebied spelen zich ook de processen af die tot sociaal en moreel gedrag leiden. Het is het gebied waaruit eerbied voor de mens, de natuur en de wereld voortvloeien. Dat is belangrijk, want door het onderkennen van het mooie
wordt de wil, de impuls om in de wereld te handelen, gewekt. Als kinderen eenmaal willen doen, kan het handwerken beginnen Er dient wel op te worden gelet dat het handwerken niet blijft steken in het slechts technisch uitvoeren van de handeling, wat nogal eens voorkomt bij knutsellessen.
Handwerken houdt namelijk een proces in dat uit vier stappen bestaat die alle vier aan bod moeten komen:

een plan maken,
uitvoeren,
afronden
en schenken.

Leerlijn handwerken in de basisschool

Hier wordt kort en heel strikt weergegeven wat de doelen van het handwerken in de basisschool zijn.
In het bespreken van de verschillende handwerktechnieken komt nog eens aan bod wat in welk leerjaar aan de orde is.

Klas 1:
Breien: recht breien, steken opzetten, meerderen en minderen, zelfstandig afwerken. voorbeeld: kabouter, knikkerzak, tasje, …    Eventueel vingerhaken.

vingerhaken

Klas 2:
Haken  met haakpen: losse en vaste steken; voorbeeld: pannenlap, knikkerzak, …    Eventueel voortzetting breien met dunnere pennen; voorbeeld: fluitenzak, poppenkleertjes, …

Klas 3:
Breien: recht-averrecht breien, insteken. Eventueel voortzetting haken; voorbeeld: muts breien of haken, poppen.

Klas 4: Borduren: functionele borduurtechnieken, met de nadruk op de kruissteek en varianten; voorbeeld: tasje, pennenzak, …Vlecht- en knoopwerk maken.

Klas 5: Breien met 4 priemen; voorbeeld: wanten of sokken.

Klas 6Pantoffels of sloffen met een hiel maken in de eigen maat. Eventueel voortzetting van de eerder genoemde technieken; voorbeeld: marionetten haken of breien.

Enkele handwerktechnieken en hun pedagogische en didactische toepassing.

BREIEN: ontstaansgeschiedenis

De breikunst wordt al duizenden jaren beoefend. Hoe het breien ooit is uitgevonden, is echter een mysterie. Zelfs het land en het globale moment van de oorsprong zijn onbekend. Sommigen geloven dat de breikunst is uitgevonden in
Perzië, anderen menen dat in Israël, Jordanië, Syrië of Noord-Afrika de oorsprong van het breiwerk ligt.
Er zijn gebreide sokken aangetroffen in Egyptische graven met een datering tussen de 3de en 6de eeuw na Christus; deze Koptische sandaalsokken bleken evenwel niet vervaardigd uit één lange, enkele, doorlopende draad, maar uit
verschillende kortere draden.
In de Middeleeuwen was breien in Europa een belangrijke industrie, vrouwen sponnen de wol terwijl de mannen weefden en breiden. In 1527 werd in Parijs het eerste breiersgilde opgericht, en andere Europese steden hadden al snel daarna elk hun eigen breiersgilde. Vrouwen werden niet toegelaten tot het ambacht, met uitzondering van weduwen die na de dood van hun man zijn werk voortzetten. Een gildeleerling moest een leertijd van 6 jaar doorlopen, waarna hij als meesterstukken een wollen buis, een vilten baret, een paar kousen en een bont karpet moest maken.
Oorspronkelijk was breien beperkt tot sokken en kousen. Voordat breien hiervoor gebruikt werd, werden deze voet – en beenbedekkingen gemaakt uit geweven stoffen. Later werden meer en meer andere kledingstukken
gebreid.
Het was pas aan het begin van de moderne tijd dat vrouwen – doordat ze meer vrije tijd kregen – het breien overnamen van de mannen. De breikunst als ambacht was toen al verdrongen door de uitvinding van de breimachine, die door de industrie op grote schaal wordt gebruikt om allerlei breiwerk te produceren. Dit had eveneens tot gevolg dat in de scholen in de loop van de 20ste eeuw het breien als onderdeel van de lessen handwerken geleidelijk aan verdween.
Uitzondering hierop zijn de vrijescholen, die het belang van het leren breien nog erkennen.

BREIEN: vanaf klas 1

Wanneer het kind schoolrijp [4] is en het bij gedane waarnemingen zelf denkbeelden kan vormen, is de metamorfose van het denken begonnen. Vanaf dit moment kunnen kinderen hun eigen voorstellingen maken. Dit resulteert in een enorme openheid om te leren, maar wil niet zeggen dat ze louter cognitief moeten worden aangesproken. Bij het ontluiken van het denkvermogen gaat bij jonge kinderen nog heel veel via hun lichamelijkheid. De leerstof ‘te pakken krijgen’ heeft bij hen nog een letterlijke betekenis. Door te handwerken hebben ze dan ook iets om handen.
In de eerste klas komt bijvoorbeeld breien aan bod, wat bijdraagt aan een harmonieuze ontwikkeling. Voor 6 à 7-jarigen vergt breien een grote
inspanning. Veel volwassenen die nooit hebben leren breien en het op latere leeftijd alsnog proberen, weten hoeveel moeite het kost om de techniek onder de knie te krijgen. Jonge kinderen leren het natuurlijk wel iets gemakkelijker,
maar wie de kinderen waarneemt tijdens het breien kan toch zien hoeveel inspanning het van ze vraagt. Dit heeft dan te maken met het afsluitende gebaar dat wordt gemaakt, wat gesymboliseerd wordt door de kruisende breipennen. Deze beweging bevordert bewustzijn en beweeglijk denken. [5] De denkkrachten die nu dankzij het meer vrijkomen van het etherlichaam kunnen worden aangesproken, hebben de neiging om zich naar het astrale gebied te verplaatsen, waardoor bijvoorbeeld gebabbel ontstaat. De denkkrachten zijn dan niet tot in het etherlichaam gezakt, maar ‘hangen’ meer ter hoogte van het astraallichaam. Het is de bedoeling dat handwerken bijdraagt tot het ‘zakken’ van deze denkkrachten tot in het etherlichaam, zodat het spanningsveld tussen astraal- en etherlichaam [6] wordt geharmoniseerd.
Wie niet zover wil of kan kijken, kan zich toch nog tevreden stellen door te stellen dat breien een heel goede oefening is voor de ontwikkeling van de fijne motoriek, die één maatstaf is om te kijken of een kind harmonieus ontwikkelt.
Zo komen we dan van twee verschillende kanten weer samen..
Belangrijker dan het feit dat de kinderen in de eerste klas nu al de ‘perfecte’ breitechniek beheersen, is het aanleren van goede gewoontes, zodat de lessen in een aangename stemming kunnen verlopen. Zoals voor vele andere vakken geldt ook voor handwerken dat er enkele basisvoorwaarden zijn om tot goede gewoontes te komen: regelmaat, goede werkhouding en duidelijke regels.
Wat niet mag worden vergeten in de eerste klas is dat de kinderen in hun leerproces nog sterk afhankelijk zijn van wat ze van buitenaf horen en zien. Dit auditief en visueel leervermogen kan aangewend worden om tot beter begrip te komen.
De breitechniek met een liedje aanleren, terwijl het breien traag voorgedaan wordt, kan voor heel wat kinderen beter werken dan gewoon zeggen hoe de vork aan de steel zit. Voor het aanleren van het eigenlijke breien is het goed om met
de kinderen op verkenning te gaan naar de herkomst van wol.
Nadien kunnen ze dan bolletjes wikkelen, een toverlus leren maken en dan uiteindelijk een breipen opzetten. Ook de traditionele vingerspelletjes [7] zijn in de handwerkles van toepassing, want ze brengen bewustzijn in voor de handen, wat vanzelfsprekend bevorderlijk is om te handwerken.

HAKEN: vanaf klas 2

In de tweede klas zetten de kinderen stilaan hun eerste stappen in het zoeken naar een evenwicht tussen binnen en buiten.
Omdat haken sterk incarnerend werkt, is het goed om de kinderen voor het haken even aan beweging te laten doen.
Haken vergt meer dan breien, omdat je de fijne motoriek aanspreekt, maar met name de vingertoppen. Bovendien zijn bij haken de twee handen verschillend aan het werk. De steken dienen steek na steek bewuster te worden gepakt. Dromerig zijn is bij haken niet aan de orde. Omdat de fijne motoriek wordt aangesproken, ondersteunt haken het schrijfonderwijs, [8] iets dat kinderen van de 2de klas volop aan het aanleren zijn. Zaak is dat net zoals het schrijven, ook het haken heel gestructureerd moet worden aangeleerd.
Eerst komt de toverlus, die de kinderen al kennen van het breien, weer op de proppen. Daarna wordt voorgedaan hoe steek voor steek moet worden gehaakt, waarbij veel aandacht wordt geschonken aan het meedoen van de andere hand, bij de meeste kinderen die rechts schrijven is dat de linkse. In het begin kunnen er enkele grove werkjes (slierten) worden gebreid om dan over te gaan tot armbandjes, riempjes of popjes. Als iedereen het een beetje onder de knie heeft en het haken van lussen al meer geautomatiseerd is, kan er worden begonnen met bijvoorbeeld een pannenlap, waarvoor de techniek van het ‘vasten’ dient te worden aangeleerd. Omdat haken heel vaak met katoen wordt gedaan, vergt dit meer wakkerheid. (Katoen is stugger dan wol, waarmee in de eerste klas werd gebreid) Door de stugheid van het materiaal gaat het verwerken minder vlot en komt er meer bewustzijn bij kijken om de techniek te beheersen. Ook het werkritme wordt bewuster veroverd, waardoor de chaotische bewegingsdrang meer gericht wordt.

Over de geschiedenis van de haakkunst is niet zo veel bekend. Over deze kettinglustechniek wordt gezegd dat hij is ontstaan in Afrika en pas aan het einde van de Middeleeuwen in Europa bekend werd, waar het al vlug een imitatie werd
van het kantklossen. Al vlug ontstonden allerlei nevenvormen van haken, waarvan de bekendste Irish Point en Old America zijn. In de beginjaren van de doorbraak in Europa was haken een echt ambacht, maar geleidelijk aan verdween het als ambacht van de markt door het verschijnen van de haakmachine. Vanaf dat moment ontstonden er haakclubjes waarin het haakwerk echter van het nuttige naar het tuttige ging.

BREIEN: voortzetting vanaf klas 3

Vanaf de derde klas worden de bewustzijnskrachten van de kinderen meer aangesproken. [9] Het dagdromerige begint stilaan plaats te maken voor het meer naar de omgeving kijken. Er blijkt een proces van zich afsluiten van de geestelijke wereld aan de gang rond het achtste levensjaar. De fontanel komt ook tijdens deze periode tot definitieve verharding en de mond van het kind – die bij de tweedeklasser vaak nog lichtjes openhing – sluit zich nu. De ogen krijgen nu vaak ook een afwachtende blik, terwijl die daarvoor een en al open naar de wereld stond. Kinderen van deze leeftijd beginnen zich, meer en meer bewust te worden dat er aan hen een binnen- en een buitenkant is. Daarom is dit ook het goede moment om recht-averecht breien aan te leren, want dit is een soort spiegelmotief waarbij de kinderen bewustzijn ontwikkelen, bijvoorbeeld om te weten dat ze telkens van steek moeten veranderen.
Ook moeten ze weten dat er zowel steken voor als steken achter moeten worden gebreid.
In het begin van de lessen handwerken in de derde klas is het nuttig om de ‘oude’ techniek nog even terug te halen om te kijken wat ze nog kunnen en wat nog verder moet worden ontwikkeld. Dan kunnen enkele eenvoudige werkjes worden gemaakt: een tasje, een popje en vervolgens een ietwat moeilijkere bal, om ten slotte een muts te gaan breien. Als blijkt dat de kinderen genoeg hebben aan het breien van tasje, pop, enz…kan eventueel de muts ook worden gehaakt, wat dan weer beter uitkomt met het seizoen waarin de opdracht wordt voleindigd.

BORDUREN: geschiedenis

De oudste geborduurde stoffen die men heeft ontdekt, dateren uit 850. In de Middeleeuwen werden in Europa vooral kerkelijke gewaden geborduurd. Dit gebeurde op zijde met gouddraad. Het waren zeer gedetailleerde en gecompliceerde motieven. Veel oude stoffen werden in reliëf geborduurd om zo een duidelijk beeld te creëren; dit was zeer zwaar omdat onder het borduurwerk vulsels van papier en wol zaten. Vaak werden deze motieven dan ook geborduurd door mannen met veel kracht.
Tijdens de Renaissance werd het borduren steeds meer gebruikt voor wereldse doeleinden. Leden van het koninklijk huis en mensen van adel droegen rijkversierde kleding. Ook werden stukken stof naar het oosten gestuurd om geborduurd te worden; China is nog steeds internationaal geroemd om het zeer fijne borduurwerk.
In de zeventiende eeuw werd het bekleden van meubilair met borduurwerk populair. Door de handel met het Verre Oosten kwamen de oosterse motieven naar Europa, zoals exotische vogels en bloemen.
Rond 1850 werd de borduurmachine uitgevonden. Dit betekende het einde van de glorietijd van de borduurkunst. Maar kerken blijven wel een belangrijke opdrachtgever, zoals bijvoorbeeld in Spanje; daar worden nog steeds mantels
geborduurd voor processiebeelden. Ook Kazuifels worden nog steeds met de hand geborduurd.
Tegenwoordig is borduren vooral als vrijetijdsbesteding bekend en is er buiten de vrijescholen zo goed als geen poging ondernomen om het borduren als pedagogisch waardevol te beschouwen.

BORDUREN in klas 4

Het borduren in de 4de klas wordt vooral toegepast als versieringstechniek om allerhande functionele attributen zoals tasjes, pennenzakken of armbandjes te verfraaien. Het is overwegend de kruissteek die wordt gebruikt, omdat deze steek goed weergeeft in welke ontwikkelingsfase de kinderen die in een 4de klas zitten, zijn aanbeland: op een kruispunt. [10]
Het borduren van kruissteken kan bijdragen tot een harmonisering van het gevoel van afgescheiden te zijn van de omgeving dat het kind van rond de tien jaar vaak ervaart. Dit gevoel heeft te maken met de ik-inslag of het bewustwordingsmoment van de eigen individualiteit. Ook rond deze leeftijd zet de metamorfose van het gevoel in, waardoor kinderen in de 4de klas in een nieuwe verhouding tot hun omgeving komen te staan. Rond de leeftijd van 10 jaar beginnen ze zich te oriënteren op de buurt waar ze wonen, om dan verder te gaan naar stad, provincie, land, werelddeel waarin ze wonen. Van dit alles
voelen zij zich nu de kern, het centrum. [11]
Een andere verhouding die zich manifesteert is die van hartslag/bloedsomloop, die zich vanaf ongeveer 10 jaar verhouden in een ritme van 4 hartslagen op 1 ademhaling. Met het borduren in de 4de klas wordt het vinden van dit
ritme ondersteund. Ook het moeten tellen van de steken werkt ordenend op het organisme en draagt bij tot de concentratie.
Met het specifiek borduren van de kruissteek wordt de verhouding ik/wij weergegeven. Ik ben dan een steek (x) en vele steken vormen samen wij (xxxxx). De kruissteek is pas aan het einde van de Middeleeuwen ontstaan en komt wonderwel bijna gelijktijdig tevoorschijn met het ontstaan van de signatuur op kunstwerken tijdens de Renaissance, het tijdperk van de verlichte geesten. Het zetten van een signatuur, voor wie niet kan schrijven een kruisje, mag worden gezien als de wil om zich te onderscheiden d.m.v. de individualiteit.
In de 4de klas is het deze individualiteit waarvan het kind zich stilaan bewust wordt.
Het borduren van vooral spiegelende ontwerpen kan ertoe bijdragen dat het kind in deze periode niet in zichzelf opgesloten geraakt, doordat het leert reflecteren en het gevoel voor binnen- en buitenwereld niet kwijtraakt.

Vanaf klas vijf

Vanaf klas 5 kunnen de technieken die in de voorgaande jaren zijn aangeleerd weer aan bod komen, maar met een hogere moeilijkheidsgraad. Zo kan er worden overgegaan tot breien met vier naalden.

VILTEN: multifunctioneel door de onderbouw heen

Vilt is een niet-geweven textielsoort die wordt vervaardigd door samenpersing van vezels. De vezels vormen de structuur van de stof.
Vilt was vermoedelijk de eerste kunstvezel die de mens vervaardigde, al komt ook een prehistorische manier van ineenvlechting van plantenstrengen daarvoor in aanmerking. In elk geval ging de uitvinding van het vilt die van het
weven en het breien ruimschoots voor. De oudste bewaarde viltresten dateren van ca. 6500 voor Christus en werden gevonden in Turkije.
Er zijn verschillende manieren om te vilten, de ene al wat moeilijker dan de andere.
Zo onderscheiden we nat en droog vilten, maar ook rondvilten (nat), platvilten (nat), malvilten (nat) en naaldvilten(droog).
Wij staan vooral stil bij wat van toepassing is in de meeste vrijescholen: natvilten.
Door het op elkaar leggen van opengetrokken toefjes wol en ze vervolgens nat te maken met een heet zeepsopmengsel, komen de schubben van de wol open en klitten in mekaar. Door zorgvuldig met de handen te knijpen, duwen en wrijven,
kan men het materiaal tot een meer hechte, vaste structuur brengen die na opdroging zijn vorm en stevigheid behoudt.
Het zo verkregen product noemen we vilt en de bewerking die eraan vooraf ging, vilten. Als we steeds maar blijven vilten, zodat de stof steeds harder wordt, spreken we niet langer van vilten, maar wel van vollen.
Als toepassing bij de kleuters en in de lagere school zijn rondvilten en platvilten aanbevolen.
Kleuters en kinderen van klas 1 en 2 hebben genoeg aan rondvilten (b.v. kerstballen) en vanaf klas 3 kan er ook platvilten worden gedaan. Er zijn
dan ook al heel wat meer mogelijkheden: wandlapjes in klas 3, tasjes of pennenzakken in klas 4 of 5 en in klas 6 kan zelfs een paar echte pantoffels op het programma staan.
We mogen zeker niet vergeten dat vilten (handwerken op zich) een grote inspanning van de vormkrachten van een mens vraagt. Aan sommige kinderen kan dat worden afgelezen, doordat ze zich tijdens het werken onbehaaglijk of slap beginnen te voelen. De inspanning van het vormkrachtenlichaam die bij platvilten moet worden geleverd, is veel groter dan die bij rondvilten moet
worden geleverd en gaat de meeste kinderen jonger dan negen jaar hun petje te boven. Dat is meteen de reden waarom kinderen jonger dan negen jaar enkel zouden mogen rondvilten. Zij hebben genoeg aan het ‘spelen’ met de wol, het warme water en de zeep. Hierin oefenen ze al heel wat. Vooral: tastzin door het voelen met de handen, levenszin (of ze het prettig vinden of niet), bewegingszin en evenwichtszin (duwen, knijpen, staan). [1] Dit geldt zowel voor kleuters als voor schoolkinderen, al worden de twee laatste zintuigen door de specifieke werkwijze bij het platvilten meer aangesproken. Scherp gesteld zouden we kunnen zeggen dat rondvilten zich goed leent voor lessen met een meer speels karakter, in tegenstelling tot de lessen platvilten die tot de ‘noeste’ arbeid behoren.

Belangrijk bij lessen handwerken is dat de kinderen ook vreugde aan het werk beleven en dat ze echt te veel moeite met iets kunnen hebben. Je kunt als leerkracht beslissen om een kind iets anders te laten doen als je ziet dat de opdracht een kwelling voor een kind is. Later kan het kind het dan opnieuw proberen. Dat noemt men soepelheid en dat is echt nodig als je de handen uit de mouwen steekt. Wat voor andere vakken geldt, geldt evenzeer voor handwerken: de leerstof is een middel om het kind op een zinvolle manier de kans te geven zich in vrijheid te ontwikkelen, maar de vrije ruimte die noodzakelijk is voor deze ontwikkeling uit zich in de de verhouding tussen opvoeder en kind.

[1] Zintuigen: alle artikelen
[2] Algemene menskunde: voordracht 2
[3] Drieledige mens: denken, voelen, willen
[4] Schoolrijpheid: alle artikelen
[5] Menskunde en pedagogie: handen en intelligentie
[6] Vierledig mensbeeld: ether- astraallijf
[7] Vingerspelletjes
[8] Schrijven: alle artikelen
[9] Een derdeklasser
[10] Een vierdeklasser

Handenvaardigheid: alle artikelen

Rudolf Steiner over handvaardigheid: alle artikelen
(sommige met voorbeelden)

Vrijeschool in beeld: alle beelden

.

3052-2867

.

.

.

.