.
CARNAVAL
Een masker uit het Zwitserse Sankt-Gallen
Tenslotte heeft de winter lang genoeg geduurd en verliest de duisternis zijn beklemmende greep. In je buik tintelt de drang naar het nieuwe, naar nieuw leven. Het is tijd voor de lente en er kolkt iets uitbundigs in je bloed. Drank, voedsel, grappen, grollen, liederen, tromgeroffel, opwindende dansen jagen boze en kwaadaardige geesten weg uit het verdorde leven. Drie dolle dagen danst een narrenschip vol gemaskerden op de golven en staat de wereld op z’n kop. Een reis naar de ziel van Vastenavond, carnaval.
De wind buldert over het dorre, dode landschap. Donkere wolken tollen in zwarte nachten en verlengen met hun duistere handen de donkerte tot diep in de morgen van de dag. De bloedsomloop van de natuur ligt stil. In zulke kolkende nachten komt het koninkrijk van Hades tot leven, staat de achterdeur tot zijn schimmenrijk op tocht.
Boze machten en geesten regeren in de Rauhnächte, de winternachten van het Germaanse volksgeloof. Demonen en doden domineren de Cyclus van de Twaalf Nachten en de Twaalf Dagen, het gapende gat tussen de zon- en de maancyclus rondom de jaarwisseling. Diep in dat heidense begin van onze geschiedenis ligt de bron van een bijna vergeten volkscultuur. Daar is het eerste ontwerp gemaakt van de huidige feestneus, zijn de eerste zinnen gestameld van de ‘paarden op de gang’ ,de ‘bloemetjes op het gordijn’ .
Oog in oog met de onberekenbaarheid van dood, magie, duiveluitdrijving en ongetemde natuurkrachten verbergen de mensen hun gezichten achter maskers om niet door de geesten herkend te worden. Geesten worden herkenbaar gemaakt door ze een vreselijk afschrikwekkend masker op te zetten. Angst voor het bovennatuurlijke overwintert in de harten van de mensen.
Pas als de dagen langer worden en de nacht steeds vroeger wegvlucht voor de groeiende stralen licht, voelen de mensen zich sterker worden. Ze verzamelen zich rond oplaaiende vuren en mét de potten zoete honingdranken groeit het vertrouwen in de eigen kracht. Er ontwaakt een drang naar nieuw leven. Opnieuw gaan de maskers op, maar nu bruist de dwaasheid in het bloed. De lente tintelt, maakt vrolijk en overmoedig. Met allerhande werktuig, veel kabaal van rammelende potten en spetterend vuur worden de boze geesten teruggejaagd in de dorre tuin van Hades om plaats de maken voor nieuw leven.
Toen: de vruchtbaarheidsrituelen van de Germanen, nu: de lentekolder in de kop. Drank vloeit en overmoedig achter hun masker tarten de mannen prinsheerlijk elk gezag. Niemand die weet wie achter het masker zit. De Germanen vieren het lentefeest, de Romeinen, de Grieken, de Egyptenaren, de Japanners. In alle uithoeken van de wereld tot in het diepste oerwoud en de kaalste poolvlakten trekken gemaskerde mannen ten strijde tegen de geesten. Overal is het masker aanwezig en een lange stoet vermomde mensen trekt in polonaise de volksgeschiedenis in op weg naar de drie dolle dagen van vandaag. Een geschiedenis die door niemand werd opgeschreven, door niemand werd afgebeeld: te volks.
Gelukkig ligt nog net op de grens van de vergetelheid Binche, in het Belgische Henegouwen. Zelfs de kinderkopjes zijn er met bonte confettistrooisels afgevoegd en geven kleur aan het kamerbrede Belgische straatgrauw.
Binche, ‘Hoofdstad van het Carnaval’, staat in uitdagende letters bij de ingang tot het Waalse stadje. Pas op het einde van de lange hoofdstraat ligt het bewijs: het Internationale Museum van het Carnaval en het Masker. Een huis met 12.000 maskers uit de hele wereld en een bibliotheek van dik 3.000 boeken waarmee de geschiedenis van het masker op de voet kan worden gevolgd. Een tocht langs de vele gezichten van een volkscultuur in een stad waar in 1394 en in 1397 het carnaval al gevierd werd.
In oud-Frans wordt in geschriften verhaalt over wanorde onder de bevolking en een oproep aan de rechters om paraat te blijven om zo bandeloosheid en branden aan te pakken. In 1397 worden knechten erop uit gestuurd omdat er een ernstig gebrek is aan rivierwijn, waarschijnlijk bier. Ze weten in Binche nog steeds van wanten. En hoe. Zes weken voor carnaval reeds, geheel in de traditie van de Germaanse winterfeesten, slaat de kolder de inwoners van Binche in de kop. Zes zondagen achter elkaar duurt de voorbereiding op de uiteindelijke hoogtijdag: de Vette Dinsdag. Dan dansen de Gilles, de prachtig versierde mannen met hun verentooi, op het staccato van trommels door de straten om met hun korte bezems de heksen te verjagen.
Zwitsers masker uit begin deze eeuw, voorstellend de te overwinnen winter
Marcel Sweertvaegher is gids in het museum en waarschijnlijk is hij ook om zijn pretogen gevraag om gasten in de geheimen van het masker in te wijden. Een machtig bronzen beeld markeert de ingang tot het museum: de Gille, de gemaskerde danser, het symbool van het carnaval in Binche, de poortwachter tot de boeiende geschiedenis van het masker. Een geschiedenis die reikt van het prachtige houtsnijwerk van eeuwen her tot aan het glimmende plastic masker van vandaag. Niet alleen het carnavalsmasker, want het masker is universeel. Overal in de wereld heeft de mens in het holst van de nacht het masker opgezet om de goden en de natuurkrachten te tarten, om zijn kracht te onderstrepen, om de saamhorigheid te bevestigen en natuurlijk om zich te vermaken.
Altijd als de mens in de geschiedenis iemand anders wil zijn, wil ontsnappen uit de werkelijkheid, gaat hij achter een masker zitten en speelt hij zijn rol in een andere werkelijkheid. Met een masker op zijn er ineens andere mogelijkheden: je kunt je beste vrienden en kennissen negeren zonder dat ze het in de gaten hebben, en je kunt met iemand die je helemaal niet kent een praatje beginnen, zelfs als dat in het normale dagelijks bestaan onmogelijk zou zijn. Je kunt de wereld op z’n kop zetten. Achter het masker kun je even makkelijk over jezelf praten alsof je het over een ander hebt.
„Pas als de roes van die krankzinnige carnavalsdagen over is en we weer met beide benen op de grond staan, komen we tot de toch wel pijnlijke ontdekking dat wij achter het masker misschien meer onszelf waren dan ooit in ons normale dagelijkse leven. Ja, dat wij zelfs vaak in ons gewone doen in wezen die rollen spelen die het verst van onze ware ik afliggen en ons achter een voor anderen ondoordringbaar masker verschuilen”, aldus de maskerkenner Werner Mezger.
Dat zijn gedachten die meelopen door de fascinerende maskergeschiedenis. Honderden meters wandelen langs de etalage van de volksvermomming. En plotseling worden dingen duidelijk. Hoe in de intimiteit van kleine gemeenschappen de maskers een hoofdrol hebben gespeeld bijvoorbeeld.
Zoals bij de stromannen, de bunzings, in de Elzas. Als een stroman verkleed bezoekt een man alle huizen in het dorp, hoort alle misère aan en uiteindelijk als hij alle ellende van het dorp achter zijn masker heeft opgeslagen, wordt hij het bos ingejaagd. Weg ellende.
Overal proef je het diepe respect voor de traditie. Vooral in de diepe dalen van de Alpen en in de afgelegen hoeken van Europa, waar het carnaval zich afspeelt in de intieme sfeer tussen de dorpsbewoners, zonder de vervelende aanwezigheid van toeschouwers die volledig buiten de traditie staan, aldus Marcel Sweertvaegher. Langzaam trekt de sprookjeswereld van kleur en vorm voorbij, getuigenissen van de geest en de bedrevenheid van een volk. En je begint je te schamen over inlegkruisjes, over hele grote bloemkolen en andere banale uitingen van vermaak. Je hoofd wordt bijna even rood als een van de vele maskers. Waar en wanneer is toch de traditie over de hoeperdepoep op de stoep uitgegleden? Waar is de rode draad gebleven die ons verbond met de woeste, kolkende Germaanse nachten?
‘Binche’ knoopt de losse delen aan elkaar. Gooit de deuren open van de eeuwen die achter ons liggen. Dan zie je in narrenpakken of in ‘oude wijve’-kleding gestoken dronken jongeren over het middeleeuwse platteland trekken. Spottend met elk gezag, herrie makend om de boze wintergeesten te verdrijven. Koebellen om de buik, dorsvlegels in de hand.
„Vrouwen moesten thuisblijven, die waren te makkelijk door de geesten te beïnvloeden.” Marcel Sweertvaegher tart de vrouwenemancipatie. Heeft het over vrouwen die besmeurd werden met korrels klei. „Het was een vrucht-baarheidsgebaar, ze werden met zaad bestrooid. De kleikorrels werden in de geschiedenis uiteindelijk stukjes papier: confetti, wat niets anders is dan zaad.”
En de pastoors in de dorpen keken met lede ogen toe. Maar zij konden tegen het gebral en gelal niets beginnen, de traditie zat te diep geworteld. Als je ze niet kunt verslaan, dan lijf je ze maar in. Dus werd het heidense lentefeest door de katholieke kerk gekerstend. Het nieuw-leven-verhaal werd geplakt aan de laatste dagen voor de vasten, de voorbereiding op het paasfeest.
De orgie van de middeleeuwen kreeg een stralenkrans. „Het christelijk carnaval is een orgie van de zegepralende geest, die zijn gezel, het lijf, een vrolijk feest ten afscheid biedt, verzekerd, dat dit scheiden niet voor eeuwig is. Het is het lentefeest van de altijd jeugdige geest, die de frisheid van nieuw bloed heeft gevoeld”, zo schreef Anton van Duinkerken, katholiek emancipator uit de eerste helft van deze eeuw, tientallen jaren geleden in Het Eeuwige Carnaval.
En binnen in het museum trekt de stoet van gemaskerde, vermomde, verklede mensen uit de hele wereld voorbij. De pogingen van overheid en kerk om het feest af te remmen, mislukten. De stad wordt veroverd en de burgers ontdekken dat ze zich drie dagen lang van hun kleinburgerlijke bestaan kunnen bevrijden door het masker op te zetten en de wereld een slag linksom te laten draaien. De heer die op straat durft te lachen, de timmerman die met de vrouw van de magistraat danst. „De levende eenheid is boven alle verschil van mening uitgegroeid”, zo weet Van Duinkerken er een draai aan te geven.
Nog steeds komen de maskers voorbij, tooit de hele wereld zich in kleur pracht en praal. Maar het zijn vergeten maskers, vergeten symbolen, ingehaald door mensen bij wie de wortels van de traditie gerooid zijn en op de altaren van de moderne commercie en haar platte humor.
Alleen een bedevaart naar Binche kan nog enige redding brengen.
duivelsmasker uit Tirol
Hans Jacobs, Eindhovens dagblad 8 februari 1997
Carnaval: alle artikelen
Jaarfeesten: alle artikelen
91-88
.


