Tagarchief: 12e klas Engels

VRIJESCHOOL – Het leerplan – Caroline von Heydebrand (12e klas)

.

Kort na het overlijden van Rudolf Steiner in maart 1925 verscheen voor de eerste keer een schriftelijke weergave van het leerplan van de vrijeschool.
Die werd samengesteld door Caroline von Heydebrand die vanaf het begin in 1919 aan de vrijeschool in Stuttgart was verbonden. Zij had ook de begincursus – GA 293294 en 295 – bijgewoond en de vele lerarenvergaderingen met Rudolf Steiner (GA 300abc).
In de jaren 1919 – 1925 tekenden zich de contouren van een leerplan af dat nadien in grote lijnen hetzelfde is gebleven.
Dat betekent echter niet dat het ‘achterhaald’ zou zijn. In velerlei opzichten zijn de ideeën nog altijd even verfrissend en laten ruimte voor ontwikkeling. 
Daar waar te veel de nadruk ligt op de Duitse omstandigheden, moet deze natuurlijk op de Nederlandse situatie komen te liggen.

Caroline von Heydebrand, Mitteilungsblatt, okt. 1925

DE JONGE MENS NA DE PUBERTEIT

De volledig ontwaakte denkkracht van de jonge mens en het vermogen te oordelen vraagt om voeding en om mogelijkheden ze te gebruiken in opgaven die door verstand en logica te benutten, op te lossen zijn. De verhouding die de jonge mens nu bewust en zelfstandig met zijn omgeving wil krijgen, vraagt om voortdurend contact met het praktische leven en met de verworvenheden van de moderne techniek. Zijn rijke en turbulente gevoelsleven dat de jongen nog meer verbergt dan het meisje, verlangt naar impulsen vanuit serieuze mensheidsproblemen die aan de orde moeten worden gesteld en veelzijdig moeten worden belicht, omdat iedere eenzijdigheid naar zijpaden leidt. Bij de vele moeilijkheden en morele remmingen van deze aan raadsels, wonderen en verrassingen zo rijke leeftijd waarin het bewustzijn langzamerhand heer en meester wil worden over de overrompelende gevoelswereld, helpt het eigen kunstzinnig bezigzijn en het werken met de handen, maar ook de door fantasie, enthousiasme en kunstzinnig gevoel doordrongen lessen van de leraar. De jonge mens volgt nu niet alleen meer de autoriteit van de leraar die hem door de acht jaar basisschool heen heeft geleid, maar hij krijgt nu les van een aantal vakleraren waaruit hij nu zelf zijn favorite leraar kiest. Wat voor hem voordien mooi of lelijk was, goed of verkeerd, nam hij als wet voor zijn handelen aan van de leerkracht; nu gaat hij ertoe over te handelen uit plichtsbesef en gaat op weg naar de vrijheid waarbij plicht betekent: ‘houden van datgene wat je jezelf oplegt.’

12e klas

In de twaalfde klas beëindigt de leerling zijn achttiende levensjaar en daarmee een belangrijke periode in zijn leven. Hebben onderwijs en opvoeding hun opdracht met hem op de juiste manier volbracht, dan kan hij moreel sterk en intellectueel gerijpt met een gevoelig hart de wereld instappen om daar zijn eigen opgave te vinden. In het laatste schooljaar wordt hem nog een keer een totaaloverzicht gegeven van de afzonderlijke leervakken. Alles wat er zo besproken wordt, moet uitmonden in een beeld van de mens zelf en hoe deze in de wereld staat. Van begin af aan lag er aan wat de leerkracht met het kind gedaan heeft en hem wilde leren, een mensbeeld ten grondslag. Wat er als een verborgen ideaal dat alles betekenis wil geven, in de ziel van de leraar leefde, het realiseren van een waar mensbeeld, mag op het eind van de schooltijd helder voor de geest van de leerling staan. Dat is zijn eigen ideaal geworden waarvoor hij zich inzet, het in zijn leven te realiseren. De vrijeschoolpedagogie berust op een spirituele menskunde en ze zal mensen de wereld in laten gaan die begrijpen wat het betekent om waarachtig ‘mens’ te zijn en de bijzondere menselijke zaak te dienen.

Biologie

Bij plantkunde worden de phanerogamen behandeld en daarna vooral een afsluitend overzicht van de zoölogie. Het dierenrijk wordt beschreven aan de hand van de belangrijkste vertegenwoordigers en uitgelegd als een uitwaaiering van de aparte organen van de mens, terug te vinden in de organisatie van aparte diergroepen. Ieder dier treedt in verschijning als een zelfstandig geworden orgaan of deelorgaan van de mens, de dierenwereld als een uiteengelegde mens. Zo kan er op het eind van de schooltijd wetenschappelijk worden ingezien wat aan het begin van de schooltijd in de dierenfabel en in het eenvoudige dierkunde-onderwijs beeldend aan het kind verscheen. Tegelijkertijd wordt geprobeerd alle gebieden van de biologie te beschouwen als een groot geheel met de menskunde die als leidraad door het hele onderwijs  loopt, . 

Boekbinden

In de derde lesperiode (zie 11e klas) wordt moeilijker werk gemaakt, zoals notitieboekjes in leer met goud op snee; halve en hele leren banden met goud op snee. Door enkele leerlingen worden ook fotoalbums, mappen voor illustraties, schrijfmappen met verschillende variaties gemaakt. (Het vervaardigde werk is eigendom van de leerling, de leraren- of de leerlingenbibliotheek.

Euritmie

Net zoals de rest van het onderwijs in deze klas gezien moet worden als een groot overzicht van alle kennisgebieden, moet ook de euritmie het karakter dragen van een grote, harmonische samenvatting van alle bijzonderheden. Dat moet in alles wat spraak en muziek is tot uitdrukking komen. Een bepaald hoogtepunt in dit afsluitende werk is de uitvoering door de leerlingen van Rudolf Steiners dichtwerk ‘Twaalf stemmingen’. Bij het werken daaraan is de beweging van ons zonnesysteem aanschouwelijk gemaakt. Er kan een begin van een gevoel ontstaan voor het samengaan van klinker en medeklinker in het wereldgebeuren, het zichtbaar worden van een wereldtaal in dit dichtwerk kan als een innerlijke kracht en zekerheid in de zielen van de jonge mensen ontwaken. 

Geschiedenis

In de twaalfde klas gaat erom dat je met de beschouwingen doordringt tot de diepere lagen en vanuit het zuiver causale van de geschiedenis op een levende manier en individualiserend tot het grote geheel doordringt. Als je de geschiedenis van dit of een ander volk of cultuurgebied wil karakteriseren, dan moet je een exposé geven wat de oudheid, de middeleeuwen, de moderne tijd betekent. Ook moet je laten zien wat een verbroken of een onvolledige cultuur is. De Amerkaanse cultuur bv. heeft geen begin, de Chinese die verstart, geen einde, de Griekse daarentegen heeft haar oudheid (Homerus), haar middeleeuwen (de tijd van de grote tragediedichters) en haar nieuwe tijd (Plato en Aristoteles). Onze oudheid (Germaanse mythologie) ligt daar waar wij de zgn. middeleeuwen laten beginnen. Wanneer je de geschiedenis als een geheel behandelt, laat je ook zien hoe oudere tijden het geheel van de geschiedenis aan de orde stelden, bv. aan de zeven koningen van Rome; bij Livius wordt dat weergegeven als een soort apocalyptische beschouwing van de totale mensheidsgeschiedenis vanuit een Romeins standpunt. 
Ten slotte bespreek je de hele geschiedenis vanuit het standpunt van de tegenwoordige ontwikkeling en werp je een blik op de zich reeds vertonende toekomstperspectieven. Op deze manier ontstaat een reëel ingedeeld beeld van de totale ontwikkeling.

Gymnastiek

Voor de toestellen als klas 10
Stof van de 11e klas in groepen, verschillende oefeningen samengevat.

Nieuw: ritmische val- en weer gaan staan-oefeningen, met draaiend omkeren. Staan op een punt als samenvatting van de drie dimensies. De loop als ritme.

Handwerken

Zie 11e klas

Kunstgeschiedenis

De lessen over kunst moeten dit laatste schooljaar nog, aanknopend bij de bouwtechniek, begrip wekken voor de elementen van de bouwkunst met haar grote cultuurhistorische vormen en stijlen. Hierbij kan gedurende de verschillende perioden steeds levendiger de drieslag van de kunstontwikkeling in ‘symbolische’, ‘klassieke’ en ‘romantische’ kunst in alle richtingen duidelijk worden. Het begrip voor de problemen van de bouwkunst moet tot in het heden toe begrepen worden, zodat er bv. een helder beeld ontstaat voor de ontwikkeling van de oudere bouwtradities door de uitvinding van het beton naar de kunstzinnige mogelijkheden. 
Maar dan moet er ook een afsluitend overzicht worden gegeven over de omvattende betekenis voor de wereld en de bijzondere wetmatigheden van alle kunsten. 
De kunsten komen dan – ieder met hun eigen wezenskenmerken getoond – naar voren als een integrerend bestanddeel van het hele wereldproces. Er moet een gevoel ontstaat dat noch de individuele mens, noch het totale leven van de mensheid in de volledige betekenis gezond kan zijn, wanneer niet de kunstzinnige krachten op de hun kenmerkende manier werkzaam kunnen worden. Op deze manier wordt geprobeerd in moderne zin weer op te nemen wat door Schiller als ‘esthetische opvoeding van de mens’ verlangd werd, zodat de impulsen van de andere levensdisciplines daarin tot harmonie gebracht kunnen worden, als een hart vervuld van geest en ziel. Zo zal er geprobeerd worden als afsluiting van de vrijeschooltijd de elementen van een realistische esthetiek en het begrijpen van de werkelijke tendenzen van de kunstgeschiedenis de blik op de wereld van de esthetische probelemen – de wereld van de vrijheid – te verfijnen. 

Muziek

Zie klas 9

Natuurkunde

De optica wordt behandeld en wel: 1. licht als zodanig, fotometrie, spiegel, licht en materie; 2. breking, beeldverandering; 3. ontstaan van kleur; 4. polarisatie. 5. dubbelbreking

Nederlandse taal 

Er wordt een totaaloverzicht gegeven van de Nederlandse literatuurgeschiedenis. Oudere hoogtepunten van de oud-Nederlandse, middel-Nederlandse tijd worden behandeld, dan de voor-klassieke, klassieke en romantische tijd en de hedendaagse, zodat er een voorstelling ontstaat van de hele Nederlandse literatuurontwikkeling. Het overzicht wordt gehaald uit de concrete pregnante voorbeelden, zodat verwerkt kan worden wat de mens in zijn leven nodig heeft. De leerling moet leren kennen wat je als ontwikkeld mens dient te weten. Uit de tweede helft van de negentiende eeuw worden Nietzsche, Ibsen, Tolstoi, Dostojewski uitvoerig besproken.
De algemene gezichtspunten van dit samenvattende overzicht worden voor de leerlingen ook nog ontwikkeld aan onbekende symptomatische voorbeelden.

Niet-Nederlandse taal

Engels en Frans

Er wordt een overzicht gegeven over de taal- en de cultuurontwkkeling in het geheel en getoond hoe deze een uitdrukking is voor de andere volksziel. Bij de leesstukken staat de literatuur van de huidige tijd in het middelpunt.

Latijn en Grieks

Bij Latijn worden de moeilijkere hoofdstukken van de syntax herhaalt. Er worden bijzondere aanwijzingen gegeven m.b.t tot de stilistische eigenaardigheden van de schrijvers. Het lezen van Livius wordt voortgezet. Van Tacitus worden gekozen Annalen gelezen en Agricola, net zoals een keuze uit de brieven van Cicero of uit zijn filosofische geschriften. Aansluitend wordt filosofische propedeuse gegeven, niet als een apart vak, maar in samenhang met het onderwijs in de oude talen. Keuzestukken van Horaz.
Bij Grieks wordt de syntax afgerond. Thukydides: geschiedenis van de Peloponnesische oorlogen evenals de redevoeringen van Demosthenes, een keuze, ook tenminste een grotere dialoog van Plato, een keuze uit Homeres: Ilias en een drama van Sophokles. Voor de leesstukken van de bovenbouw komen in beide talen ook latere schrijvers in aanmerking.

Scheikunde

Ook hier gaat het om een afronding. Je brengt met voorbeelden het inzicht over hoe processen in de mens, bv. de vorming van pepsine enz., beslist anders zijn dan in de uiterlijke natuur.

Technologie

Chemische technologie geeft de leerling de kennis van de grondstoffen, de herkomst ervan en het verwerken en de samenhangen, dat geeft zicht op de huidige economische en arbeidsverhoudingen. Er worden bedrijven bezocht.

Wiskunde

Overzicht en samenvatting van de verschillende wiskundige gebieden. Algebra en meetkunde worden met de behandeling van analytische meetkunde van de ruimte samengebracht. Uitgaand van de vaststelling van de waarde  o
                                                                                                                                                                             oo
worden de eerste elementen van de differentiaal- en integraalberekening geoefend.

Beschrijvende meetkunde en geometrisch tekenen

Het werk met de beschrijvende meetkunde wordt afgerond met de leer van de Kavalier-perspectieven en verbonden met de praktische toepassingen in de architectuur.

Afsluiting

De pedagogie van de vrijeschool vindt haar afsluiting in de twaalfde klas. In een voorbereidende klas worde nde leerlingen waarvan de ouders dat willen, in een jaar op het bijzondere examen voorbereid voor het vervolgonderwijs
(Duits: humanistisch Gymnasium, Realgymnasium en Oberrealschule).

.

Het leerplanalle artikelen

.

2187-2054

.

.

.

.

.

VRIJESCHOOL – Niet-Nederlandse talen – Engels in verschillende klassen

.

Vanaf de start van de vrijeschool in Duitsland werden er al vanaf klas 1 ‘vreemde’ talen gegeven.
Ikzelf spreek liever van ‘niet-Nederlandse talen’, daarmee vermijdend dat een niet-Nederlandse taal ‘vreemd’ gevonden zou worden. Anders, dat wel – maar niet vreemd.

Eén van de eerste leerkrachten aan de eerste vrijeschool in Nederland, in Den Haag, H.Janssen van Raay, schreef een artikel over het vak Engels door de jaren heen, met de nadruk op klas 1, 4, 7, 8, 9 en 12
De schoolkrant van de Haagse school heette toen ‘Ostara’. Ook al is het artikel meer dan 80 jaar! oud, het zou ook vandaag* geschreven kunnen zijn, ware het niet dat stijl en spelling een ver verleden verraden.

UIT DE ENGELSCHE UREN!

Een belangrijk en interessant deel van hun leven brengen de kinderen door in de school.
In arbeid en inspanning, in vreugde en leed, in geven en nemen, ontwikkelen, ontplooien zij zich. Zij moeten zich veroveren een kunnen en een kennen, een weten en een begrijpen, een vreugdigen eerbied voor het schoone der aarde, een medevoelend verstaan van het verkeerde en een oprechten wil om zich te scharen onder de strijders in dienst der menschheidsontwikkeling.

Groote wendingen maakt het wezen van het kind door in zijn ontwikkeling gedurende de schooljaren, telkens vertoont het zich op andere wijze, telkens stelt het andere eischen.
Het onderwijs moet dus evenzoo bewegelijk zijn en zich telkens kunnen voegen en keeren al naar de ontwikkelingsphase van het kind.

Een eenvoudig voorbeeld moge hier gegeven worden uit het onderwijs in het Engelsch.

Hoe behandelen we de werkwoorden door de rij van leerjaren?

We hebben een Engelsch uurtje in een 1ste of 2de klas.

Een gedichtje gaan we voorbereiden en tegelijkertijd den kinderen het verstaan en hanteeren van een paar werkwoorden aanbrengen.

In the heart of a seed,
Buried deep, so deep,
A little plant lay fast asleep.
Wake! said the sunshine,
And creep to the light!
Wake! said the voice of the raindrop bright. etc.

De woorden uit het eerste coupletje kennen ze al: ze teekenden zelf op het bord de dichte, donkere aarde, waar het kleine zaadje, met het slapende plantje, diep in begraven lag.

Allemaal kruipen ze nu in elkaar en onder de banken, plantjes zijn ze geworden „fast asleep” in een zaadje. De meisjes trekken hun rokjes over het hoofd.

Fluisterend vraag ik: — Lida, do you sleep? en het antwoord komt: — Yes, I sleep. De heele klas fluistert samen: —. She sleeps.

— Dit kunnen we bij verschillende kinderen herhalen, want kinderen léven in de herhaling en als een spelletje eens prettig gevonden is door de kleintjes, dan kan men het nooit genoeg herhalen.

Dan zetten we er één op de tafel, om flink hoog te zijn; een stralen-hoedje van goudpapier toont duidelijk, dat hij de zon is, en met luide stem roept hij dan ook:

— Wake, and creep to the light!

Een regendrupje, staande op de achterste bank, roept tegelijkertijd: — Wake, wake!

Nu begint het onder de banken te krioelen van ontwakende plantjes, die den weg naar het licht zoeken. En ik vraag: — Every plant awake?

— Yes, we are awake!

Dan wordt dezelfde vraag nog aan verschillende leerlingen apart gesteld, waarop telkens het antwoord, I am awake, door de klas ensemble herhaald wordt in de vormen: You are awake, of She is awake.

Nu kruipen ze allen uit hun duistere schuilhoekjes de zon tegemoet, die nog steeds roept: Creep to the light!

Waarop het werkwoord to creep aan de beurt is en op dezelfde wijze behandeld wordt.

Kennen ze alle werkwoorden uit het gedichtje, weten ze de werkwoorden zoo in kleine zinnetjes, waarmee natuurlijk eerst geholpen is, te gebruiken, dan reciteeren we het rhythmisch en leeren het al spelende.

Dit is de grondslag; hierop wordt later voortgebouwd. Wat is er n.l. gebeurd?

Het hooren en spreken is verbonden met het doen: in het geheele lichaam is het werkwoord opgenomen door het bewegen, het spelen. Het hoofd, het denken heeft er zich nog maar heel even mee beziggehouden, slechts door middel van de fantasie; het rhythmisch systeem was er al wat meer mee verbonden, n.l. door de vreugde, waarmee het kind in het spelen leefde; doch de ledematen waren er geheel door in beslag genomen en zijn er nu mee vervuld: zij hebben het werkwoord en zijn vormveranderingen leeren kennen en begrijpen.

In de 4de klasse wordt begonnen met de grammatica.

Dat klinkt heel straf, maar zoo erg is het niet. Want nog zijn de kinderen niet op dien leeftijd, dat men aan het bewuste denken kan appelleeren.

‘De leerlingen kunnen nu al kleine vertellingen in het Engelsch verstaan en moeten zelf een weg gaan vinden in het proza.
Ze zijn nu in- of reeds dóór den overgang van het 9de jaar en staan voor het eerst met een bewuste belangstelling tegenover het leven op aarde.

Een heerlijk wijd arbeidsveld bieden ons de verschillende ambachten.

De klas is een smidse, onder het bord brandt een vuur, de banken zijn aambeelden en allen zijn aan het smeden. Of we zijn in een tuin en helpen den tuinman. Ieder verzint een werkje, dat hij in een tuin kan doen. Zelfs de luiaard, die in het gras wil liggen slapen, krijgt zijn zin. Maar we leeren alle werkwoorden en ieder moet zijn eigen werkje in het Engelsch leeren zeggen. Nu stellen we er samen een eenvoudig prozastukje van op, bijv.:

What are we to do in the garden? One is raking the path; Mary gathers the roses, etc.

Tot zoover zijn we dus weer uitgegaan van het doen: doch nu nemen we een werkwoord er uit, d.w.z. één der kinderen komt voor de klas en mag zijn eigen werkje voordoen waarbij hij het noemt: I mow (the grass). De klas herhaalt: You mow; een ander loopt voorbij, ziet wat de eerste doet en zegt: he mows. Zoo komen we tot alle vormen van den tegenwoordigen tijd. Nu wordt de heele tijd klassikaal en in een streng rhythme gereciteerd. Bij het volgende werkwoord behoeven we de brug over het voordoen niet meer; maar, voor we het kleine prozastukje opschrijven, — want in deze klas beginnen we ook met het schrijven van de vreemde talen —, reciteeren we alle werkwoorden, die er in voorkomen.

De volgende les brengt dan van zelf den verleden tijd met de vraag: What did we do last time?

Uit het stofwisseling-ledematen-systeem, dat we voornamelijk gebruikten in de eerste leerjaren, zijn we nu gekomen tot het rhythmisch systeem, waaraan we appelleeren, niet meer alleen door vreugde en leed, die het kind in de klas bij het spelen ondervindt, maar ook door het bewust reciteeren van de werkwoordsvormen op velerlei wijzen. Het kennen, begrijpen en gebruiken der werkwoorden gaat dus nu ook over het rhythmisch systeem.

In de 7de en 8ste klassen kunnen we langzamerhand appelleeren aan het denken. De vragen: „welke werkwoorden zijn regelmatig, welke onregelmatig?” of „hoe wordt de verleden tijd gevormd?” komen aan de orde, nu de kinderen ze in het gebruik al kennen.

Beginnend bijvoorbeeld bij de onregelmatige werkwoorden, die de oudste zijn, gaan we schilderen den vorm van het werkwoord, zooals zij is in den tegenwoordigen tijd in een actieve kleur en vorm, – bijvoorbeeld een sterfiguur in licht rood —. Dan als ’t droog is, schilderen we er een violetten of blauwen sluier overheen, den sluier van het verleden, en we zien dat de kleur van rood tot paars verandert, zoo verandert ook de heldere kleur van de i (ai), in to rise in de meer gesloten o van rose, en de o van to draw in de doffe oe van drew.

We schilderen daarna, hoe bij de regelmatige werkwoorden die nieuwer zijn, d.w.z. later ontstaan en nog steeds ontstaan, de sluier van’het verleden niet meer zoo’n macht heeft, niet meer zoo ingrijpend werkt, maar eerder licht over den stam heen glijdt, nu echter hierdoor gegrepen wordt en een slipje achterlaat: to work – workcd.
— Immers toen de spraak nog aan ’t ontstaan was en de verschillende woorden nog moesten worden gevormd, worstelde de menseh om met de taal uit te drukken, wat hij meende, en schiep, met alle kracht van zijn nog ontluikend bewustzijn, in de klankformaties zich te doen verstaan. Vanzelf werden de vormveranderingen ingrijpender.

Tegenwoordig spreken we haast mechanisch en gebruiken onwillekeurig de eenvoudigste wijzen om de nieuw ontstaande woorden aan de taal aan te passen.
Ook bij het gebruik van de verschillende tijden kunnen we beelden geven, die geteekend of geschilderd worden. Men kan bijv. de progressive form, die een durende werking aangeeft, voorstellen door geleidelijke lijnen, in een passieve kleur: deze worden dan plotseling doorbroken door een of andere actieve figuur: den verleden tijd, die het onmiddellijk gebeuren aangeeft.

„I was writing a letter, when he entered.”

Natuurlijk blijft men nog steeds gebruik maken van het reciteeren.

Doch door het vinden van beelden komt men het ontwakend denken tegemoet en men dwingt het niet onmiddellijk in abstracte begrippen, zoodat het zich vrij kan ontwikkelen.

In de 9de klas staat de grammatica als hoofdzaak in het leerplan.
De kinderen zijn nu ongeveer 15 jaar, de puberteit gepasseerd en vol geïnteresseerd in het leven op aarde: ze voelen zich of ze de aarde gevonden hebben en haar zoo snel mogelijk moeten veroveren : en wenschen zich nu ook gauw thuis te gevoelen in de maatschappij en haar techniek.

Veel belangstelling voor poëzie is er niet meer en nog niet. In de talen willen ze nu ook met hun denken houvast krijgen en vinden daarvoor in de grammatica gelegenheid.
Uit de taal worden de regels gedestilleerd, opgeschreven en geleerd. Zelf moeten ze telkens weer voorbeelden en uitzonderingen vinden.
Van alle verschillende vormen en gebruikswijzen geven ze zich nu rekenschap, logisch en exact denken voert hen tot het skelet van de taal: de grammatica.

In de hoogste klassen houden we ons bezig met de taal der groote dichters en schrijvers van alle eeuwen, we bestudeeren Shakespeare, poetiek, metriek, etc.

Dan valt er tot slot nog te leeren hoe de verschillende werkwoorden gebruikt worden. Hoe de beteekenis verandert door het figuurlijk gebruik, door een overmatige accentueering, enz. Hoe sommige werkwoorden veel gebruikt zullen worden in het epos, hoe hun synoniemen zich meer leenen voor de lyriek. En wonderlijk is het dan te vinden, hoe deze verschillen in beteekenis, in gebruik ten nauwste samenhangen met de klanken, waaruit de woorden zijn opgebouwd, hoe bijv. woorden met veel vocalen in de lyriek graag gewild zijn, terwijl de sterk consonantische woorden beter te gebruiken zijn in het epos.

Zoo zijn we dus eigenlijk weer terug gekomen tot het luisteren naar de klanken, hetzelfde wat gedaan wordt in de eerste klassen. Waar we toen luisterden zonder het bewustzijn, maar met het lichaam in het doen, trachten we nu met ons bewustzijn te luisteren naar wat de klanken en hun samenstellingen ons willen openbaren uit het Oerwezen der menschheid.

Behandelt men op een dergelijke wijze ook de verschillende andere elementen van de taal, dan heeft in den loop van zijn ontwikkeling zoo het geheele wezen van het kind zich ermee kunnen verbinden en hiermee de gelegenheid gekregen zich voor haar te interesseeren en zich haar eigen te maken zoover als persoonlijke aanleg dit toestond.

H. JANSSEN VAN RAAY, Ostara 3e jrg. 5/6-okt.1930
.

*Dat het in de bovenbouw (9 t/m 12) om wat voor redenen dan ook anders toegaat, blijft hier buiten beschouwing.

Niet-Nederlandse talen: alle artikelen

1113-1034

.