VRIJESCHOOL – Aardrijkskunde 5e klas – Rijnsagen (1-3)

.

Wanneer in de 5e klas met aardrijkskunde buiten Nederland wordt begonnen, wordt logischerwijs voor de Rijn gekozen die, aansluitend bij de 4e klasstof, voor ons land buitengewoon belangrijk is.

Rond de Rijn zijn allerlei sagen ontstaan, waarvan de Lorelei wel de bekendste is.
Maar er zijn er meer. 

Nu het lezen onder druk staat, is het misschien een idee om deze sagen in een soort boekje te bundelen en (klassikaal) te lezen. Het boekje zou door de kinderen geïllustreerd kunnen worden.

.

ca.  14 min. verteltijd

Liefdesteen en Sterrenberg  (Liebenstein en Sterrenberg)

.

De VIJAndige broers
.

In de middeleeuwen was slot Sterrenberg boven Boppard gelegen, een van prachtigste burchten aan de oevers van de Rijn.
In de tijd waarin ons verhaal zich afspeelt, werd hij bewoond door een oude paladijn van Koenraad, de Staufenkeizer, door de verkiezing op de vlakte van Oppenheim bij Mainz.
Twee zonen stonden de bejaarden krijgsheld ter zijde. Zijn vrouw sluimerde reeds lang onder de aarde. Sedert die tijd klonk er zelden vrolijk gelach door de hoge gewelven.

Eens kwam er een lieftallige gast op het eenzame mannenslot. Met haar kwam er een zonnestraaltje in de donkere vertrekken. Een verre neef uit het geslacht van Brömsers van Rüdesheim was gestorven en op zijn sterfbed vertrouwde hij zijn enig kind, een bloeiend meisje, aan de zorg toe van zijn bloedverwant, de heer van Sterrenberg.
De blonde Angela – zij verdiende deze naam – werd spoedig de lieveling van ieder op het slot. Zij vereerde dankbaar de grijsaard als haar vader en beloonde de welwillende vriendelijkheid van de beide jongelingen met zusterlijke genegenheid.
Wat eeuwen geleden gebeurde en nog altijd gebeurt, had ook hier plaats; de vriendschap van de jeugdige ridders veranderde spoedig in ontluikende liefde. Beide broeders dongen heimelijk naar de gunst van de jonkvrouw.

De bejaarde burchtheer bemerkte het, en een treurig voorgevoel maakte zich van zijn vaderhart meester. Hoewel hij voor beide zonen dezelfde liefde koesterde,  toch beviel hem het zachtzinnige, van zijn moeder geërfde karakter van zijn eerstgeboren kind beter, dan de vurige geest van Koenraad, de jongsten zoon.

Reeds vanaf het eerste ogenblik, dat de jonge wees op zijn familieslot gekomen was, had hij de wens gekoesterd, dat de sierlijke jonkvrouw in het huwelijk zou treden met zijn lievelingszoon Hendrik, die de naam van zijn vader droeg en eenmaal de familieburcht bezitten zou.

Hendriks liefde was te schuchter, hij verzweeg de oplaaiende liefdesvlammen. Zijn broeder echter maakte geen geheim van de hartstochtelijke liefde, die hij voor Angela voelde en spoedig bemerkte de grijsaard met droefheid, dat het jonge meisje de genegenheid van deze ridder beantwoordde. Ook voor de broer bleef het geluk van de beide jongelieden niet verborgen, en diepbedroefd begroef hij zijn liefde, een schuw kind, dat wellicht tot sterven veroordeeld was, omdat het hem niet vroegtijdig gegeven was die te kunnen uiten.
En Angela?
Wel ontging haar de zwaarmoedigheid niet, die op de trekken van de oudste broer te lezen stond. Het ontroerde haar, toen ze eens bemerkte, dat zijn stem beefde als hij haar naam noemde; maar de zonneschijn van haar jonge liefde verblindde haar zozeer, dat ze de wolken niet bemerkte, die een schaduw over de trekken van de ridder wierpen.
Op die tijd kwam Bernard van Clairvaux uit Frankrijk naar de Rijn en predikte over een nieuwe kruistocht tegen de ongelovigen. Duizenden raakten enthousiast door de bezielende rede van de heilige monnik.
Ook op de vesting Sterrenberg werd zijn oproep vernomen. Hendrik besloot aan de kruistocht deel te nemen. Hij kon niet langer op de burcht blijven, waar zij vertoefde, die hij hopeloos beminde. Maar ook de naar roem dorstende geest van de jongste ridder werd zeer opgewonden door de onbekende bekoorlijkheid, die een kruistocht in het sprookjesachtige Morgenland bood. Zijn jeugdige kracht, die jarenlang op een afgelegen vesting in toom gehouden was, dorstte naar avonturen, die de vermetele kruisvaarders ver weg onder de Oosterse palmen op de vlakten van de Levant wachtten. Nutteloos waren de smeekbeden en tranen van de liefhebbende jonkvrouw, nutteloos de smart van zijn vader, die hem smeekte, hem niet te verlaten.
Wanhopig was de grijsaard over het onwrikbare besluit van zijn zoons.

“Wie blijft op de burcht van mijn voorouders, als jullie hem verlaten om daar misschien nooit meer terug te keren?” riep hij smartelijk uit. “Ik smeek je, mijn oudste zoon, evenbeeld van je moeder, heb medelijden met het grijze haar van je vader! En jou, Koenraad smeek ik, heb medelijden met de tranen van je verloofde.”

Zwijgend stonden de broeders daar. Toen vatte de oudste de hand van de grijsaard. “Ik zal u niet verlaten, vader,” sprak hij aangedaan.

“En jij, Angela?” vroeg de jongste op trotse toon aan de huilende jonkvrouw, jij moet het offer van de scheiding brengen en een laurierboompje planten om daar voor mij een krans van te maken als ik terugkom.

II

De volgenden dag verliet de jonge ridder de burcht van zijn vader.

Het jonge meisje leek de eerste tijd ontroostbaar van verdriet. Zij huilde om de afwezige geliefde en sliep daarna in als een moe gehuild kind. En toen ze wakker werd en om zich heen keek, kwam de boosheid die haar een beschuldiging influisterde en het beeld van hem, die zich om ijdele roem van haar gescheiden had, vertroebelde zoals een spiegelbeeld op het water dat verstoord wordt.

Meer dan vroeger bleven haar blikken op de fiere jongeling rusten, die een meisjesachtig gelaat op mannelijke schouders droeg, en die gedwongen was, onder een dak met zijn verloren geliefde te wonen. Zij bewonderde hem, zoals hij door ontelbare bewijzen van reine vriendschap haar leed trachtte te verzachten. Veel van zijn wezen was haar vroeger niet opgevallen: zijn grote moed op de jacht, zijn bedrevenheid in het hanteren van wapens; ze bewonderde het nu.

Het leek er echter op dat hij haar ontliep, bang dat hij de geesten van de onbeantwoorde liefde zou wekken, die in zijn ziel sluimerden. Angela echter voelde zich daardoor steeds meer tot de ridder aangetrokken. Zij trachtte hem duidelijk te maken, dat haar liefde voor de jongste broer niets geweest was, dan een voorbijgaande jeugdige hartstocht, die gelijk met de persoon zelf verdwenen was. Zij gevoelde zich ongelukkig, toen zij bemerkte, dat hij van wie zij werkelijk begon te houden, voor haar slechts broederlijke genegenheid scheen te koesteren. En toch zou ze hem voor een woord van liefde haar rijk, gevoelvol hart hebben gegeven.

De verandering van haar gevoelens was de ridder niet verborgen gebleven, maar trots onderdrukte hij elk opkomend gevoel voor de verloofde van zijn broer.

De grijsaard was hoogst gelukkig, toen Angela bij hem eens haar hart uitstortte. Hij bad God bewogen, de twee verliefde mensen bij elkaar te brengen; hij geloofde dat ze in Zijn geest een paar zouden kunnen worden.
In zijn dagdromen zag hij Angela al met een jongetje op schoot, met blauwe ogen en blonde haren, evenals zijn overleden vrouw en zijn eerstgeboren zoon. Dan dacht hij plotseling aan de opvliegende jongeling, die als kruisvaarder in het Heilige Land vertoefde en snel onderbrak hij zijn dromen.

Tegenover zijn familieburcht liet hij een indrukwekkende vesting bouwen. Hij gaf haar de naam van Liefdesteen, bestemde haar voor zijn tweede zoon, als hij van de kruistocht terugkeerde. Nauwelijks was de burcht voltooid, toen de grijsaard stierf.

Enige tijd later was de kruistocht ten einde. De heren van de Rijn, die terugkeerden, brachten de vreemde tijding mee, dat graaf Koenraad een schone voorname Griekse vrouw mee zou brengen, met wie hij in het Morgenland getrouwd was.

Toen de broeder dit vernam, fonkelden zijn ogen. De mededeling leek hem onmogelijk. Hij berichtte de jonkvrouw de spoedige aankomst van haar verloofde. Haar lippen bewogen zich, maar zij was niet in staat een woord uit te brengen. Dikwijls ging zij naar de toren en richtte haar blikken naar het Zuiden.

III

Eens op een namiddag vertoonde zich een groot schip op de Rijn. Vreemde vlaggen woeien van de masten. Angela zag het vanaf de kantelen en riep de broer. Het schip kwam naderbij; men hoorde het roepen van de stuurlieden en kon de gezichten van de bemanning onderscheiden.
Plotseling stiet de jonkvrouw een vreselijke kreet uit en wierp zich huilend in de armen van de geschrokken ridder. Deze kromp ineen. Somber staarde hij naar het schip. De ridder, die daar in schitterende wapenrusting aan boord stond, was zijn broer. Een schone vrouw vlijde zich tegen hem aan.

Het schip legt aan.
Het eerste springt Koenraad aan wal.

De twee personen op de kantelen waren verdwenen. Een schildknaap naderde de ridder en berichtte hem, dat het nieuwe slot, door zijn vader aan hem nagelaten, zijn eigendom was.

Dezelfde dag kondigde hij zijn bezoek op de Sterrenberg aan. Toen hij voor de opgehaalde brug wachtte, liet zijn broer hem zeggen, dat hij de trouweloze, die zijn verloofde verlaten had, slechts met het zwaard in de hand ontmoeten wilde.

De beide burchten werden in schemering gehuld. Op de weide die de vestingen scheidt, stonden twee broeders voor een strijd op leven en dood.

Dat was een verschrikkelijke tweekamp.

Rechtvaardige toorn en gekrenkte trots deden de blanke wapenen kruisen. De beide tegenstanders, met gloeiende hoofden boven de pantserhemden, hadden dezelfde kracht, dezelfde moed. Rood druppelde het bloed uit de armplaat van de oudste.
Toen bogen de struiken uiteen. Een wit-gesluierde jonkvrouw, met doodsangst op het gelaat, wierp zich tussen de strijders. Het was Angela. Wanhopig klonk haar smeken:

“In naam God, die u ziet, houdt op! In naam van uw gestorven vader, stop de broedermoord. Degene voor wie jullie de zwaarden trekken, gaat op dit uur nog in het klooster en zal God voortdurend bidden, u, ridder Koenraad uw trouwbreuk te vergeven en u te zegenen, evenals uw broeder.”
De beide broeders lieten de wapenen zakken, Koenraad boog het hoofd diep en hield de hand voor zijn ogen. Hij waagde het niet de vrouw te aanschouwen, die hem zwijgend aanklaagde en in haar volle waardigheid voor hem stond. Hendrik vatte de hand van de huilende jonkvrouw.
“Dank, zuster,” fluisterde hij. “Kom, de trouweloze verdient je tranen niet.

Door de schaduwen van de bomen werden zij aan het oog onttrokken. Zwijgend tuurde de ridder in de richting, waarheen zij gegaan waren. Een ongekend gevoel kwam over hem. Hij bedekte het hoofd en huilde.

IV.

Op een afstand van een uur gaans ligt in het dal het klooster Marienburg. Achter de muren vond Angela rust. Tussen Sterrenberg en Liefdesteen verhief zich na verloop van enige maanden een dikke muur, als stil bewijs van de vijandschap der beide broers.

In het nieuwe slot volgde het ene feest op het andere. De mooie Griekse vrouw vierde daar, te midden van de ridders van de Rijn, de triomfen van haar schoonheid.

Op burcht Sterrenberg heerste diepe droefheid. Het was de ridder niet gelukt het besluit van de jonkvrouw te veranderen. Sedert haar verdwijnen verminderden zijn krachten. Aan de voet van de berg liet hij een klooster bouwen en trok de monnikspij aan. Weinige maanden daarna stierf hij. Op dezelfde dag, zo beschikte het lot, dat hen gescheiden had, luidden de doodsklokken van het klooster Marienburg en verkondigden de dood van de verloren geliefde.

De heer van Liefdesteen mocht zich niet lang in een duurzaam geluk aan de zijde van de verleidelijke vrouw verheugen. De hartstochtelijke Griekse vrouw schond de echtelijke trouw en vluchtte met haar geliefde, een bevriend ridder, die gastvrijheid op Liebenstein genoten had. Overstelpt van smart en schaamte, stortte de burchtheer zich van de tinnen van zijn vesting in de diepte.

De burchten vervielen aan de ridder Brömser van Rüdesheim. Kerk en klooster staan nog altijd in het dal en worden jaarlijks door duizenden pelgrims bezocht. De beide vestingen zijn reeds lang vervallen. Terwijl beneden in het klooster Bornhofen dagelijks de klokken luiden en de plechtige gezangen van de bedevaartgangers weerklinken, heerst boven tussen de verlaten ruïnes, nog heden in de volkstaal “de Broeders” genaamd, treurige rust. Slechts dan, zo heeft de Lorelei ons verraden, wanneer de volle maan in de zomernacht haar bleke stralen werpt, hoort men op de weide, die de vestingen scheidt, de zwaarden van de vijandige broeders kletteren.

.
Liebenstein

Sterrenberg

.

Aardrijkskunde 5e klas: alle artikelen

5e klasalle artikelen

Aardrijkskundealle artikelen

Vrijeschool in beeld5e klas

.

3427-3225

.

.

.

Plaats een reactie

Deze site gebruikt Akismet om spam te bestrijden. Ontdek hoe de data van je reactie verwerkt wordt.