.
Philia de Vries
.
EURITMIE
.
Teksten voor schoolgidsen en begeleidend vakinhoudelijk per klas
Deel 1) Achtergrond informatie euritmie als kunst en vak op de vrijeschool
Deel 2) Korte tekst euritmie als vak op de vrijeschool
Deel 3) Klassen 1 t/m 6 toelichting op de behandelde stof per leerjaar
Deel 1
Euritmie als kunst:
Euritmie is een bewegingskunst die in het begin van de vorige eeuw ontwikkeld is door Rudolf Steiner en begeleid werd door Marie Steiner- von Sivers. Terugziend op de oorsprong van de dans, die in oude tijden uitdrukking was van de tempelwijsheden, zocht Rudolf Steiner naar een nieuwe vorm en sloot daarbij aan bij verschillende impulsen in zijn tijd die de oorspronkelijk dans weer probeerde te herontdekken.
Steiner vroeg zich af of je de wezenlijke boodschap die in de taal leeft, zowel in de poëzie als in het proza zichtbaar kon maken d.m.v. bewegingskunst.
Marie Steiner was van beroep voordrachtkunstenares en toneelspeelster en werkte Steiners ideeën vanaf 1913 met de studenten uit, waarbij hij naast algemene basisvaardigheden ook altijd keek naar de individuele uitdrukking van de euritmisten die hij kunstzinnig verwerkte in de vormen en aanwijzingen. Later kwam daar de muziek als uitdrukkingsmiddel bij.
Euritmie wordt veelal beschreven als zichtbare taal en muziek, maar net als in een muziekstuk waar motieven en pauzes essentieel zijn, wil de euritmie juist zichtbaar maken wat ‘er tussen’ wil klinken. Zoals een musicus naar de wetmatigheden in de muziek luistert en deze met zijn instrument en kunnen probeert te vertolken, zo werkt de euritmist ook, met dit verschil, dat zijn beweging zijn instrument is. In de vertolking van een tekst of muziekstuk is de euritmist vooral kunstenaar: Hij schept (door zijn keuzes en zijn vaardigheid) wat hoorbaar en zichtbaar wil worden in de tekst of het muziekstuk opnieuw tot leven, door het proces dat hij er mee aangegaan is!
Ritme pulseert zowel in de taal als in de muziek; het spoort ons aan, of brengt ons tot rust.
Een basisritme, die we ook in onze ademhaling terug vinden is: “ik open me” , “ik ontvang”:
De naam euritmie brengt dit tot uiting: ‘eu rhythmos’ wat betekent ‘goed (harmonisch) ritme’.
Door het beoefenen van euritmie worden de vitaliteitskrachten in ons aangesproken, zij werkt tevens diep op ons organisme door en kan ook therapeutisch ingezet wordt. Maar vooral is euritmie een oefenweg, waar onze levensimpulsen innerlijk bewogen kunnen worden. Het behoed ons tegen verstarring en verharding, zowel lichamelijk, in ons innerlijk en in ons denken.
Wat is dan het wezenlijke verschil met andere dans/bewegingskunsten in deze tijd?
We kennen er momenteel heel veel en hun vaardigheid grenst vaak aan het ongelooflijke. Het verschil met euritmie is, kan je een beweging innerlijk van binnenuit vormgeven, kan je ziel erin mee spreken en ook de gedachte-impuls die in een tekst of muziekstuk leeft, als bron zichtbaar maken? De kunstenaar is instrument, niet alleen danser.
Euritmie als pedagogisch vak
Rudolf Steiner wilde graag bij de opzet van de eerste Waldorfschool (vrijeschool) in Stuttgart (in 1919), dat er naast gymnastiek, ook de euritmie ingezet werd als bewegingsvak: naast fysieke vaardigheden vond hij het ook van belang dat de ‘innerlijke bewegelijkheid’ beoefend zou worden.
Het zou de opgroeiende mens zijn vrijheid in zelfstandig denken en handelen ondersteunen.
En in sociale context: De leerling maakt deel uit van een groter geheel, waaraan ieder als individu zijn specifieke bijdrage levert.
Euritmie werd tevens door Rudolf Steiner als vak ingezet om alle andere vakken in het vrijeschoolonderwijs te omvatten: dat de totale mens hier vaardig en kunstzinnig aangesproken wordt en zo het vrijeschoolonderwijs al doende opgenomen en verteerd kan worden, om tot eigen vermogens te groeien.
Inhoud van deze lessen zijn teksten, poëzie of muziek die aansluiten bij de leeftijd en onderwijsstof van het leerplan. Het musische van tekst en muziek komt a.h.w. van buiten ons, daar klinkt het, maar vormt daarmee ‘in-boetserend als kwaliteiten’ ons innerlijk.
– De taal in de euritmielessen wordt hoorbaar en zichtbaar door klankgebaren, die bij de klinkers en medeklinkers horen en een verlengde zijn van de beweging die in het klein zich in ons strottenhoofd afspeelt. De structuur van een gedicht of tekst wordt duidelijk aan de vormbeweging die de kinderen ruimtelijk lopen. Hoe loop je een vorm? Loop je hem alleen, met elkaar, is de vorm recht, rond, gebogen, zijn de voeten licht of zwaar, snel of langzaam?
– De muziek behandeld o.m. ritme, toonhoogte, majeur/mineur, melodische thema’s enzo, maar ondersteunt ook de concentratie- of ruimteoefeningen, om het juiste ritme te voelen of de kwaliteit van de vorm.
– De concentratie- en coördinatie-oefeningen zijn in eerste instantie op het kind zelf gericht, maar kunnen uitgebreid worden als oefening in het sociale. Ze vragen van het kind vaardigheden t.o.v. de eigen gestalte: kunnen onze armen en benen dit uitvoeren, kan je ze ook tegelijkertijd verschillende bewegingen of ritme laten oefenen? In het sociale kan dit betekenen afwisseling in groepen of in canon.
– Extra is het oefenen met verschillend materiaal, zoals koperen staven
(koperen) balletjes, doekjes, houten stokjes, stokken in oefeningen zowel dichtbij de gestalte van het kind, of in het doorgeven en bewegen met anderen.
Rudolf Steiner wees tevens de leerkrachten op het belang, om alle lesstof zo aan te bieden dat de kinderen tijdens de les kunnen “inademen” (= opnemen) of uitademen (= loslaten, ontspannen).
Het is het basisritme van het leven; worden en weer loslaten, zodat er een nieuwe kiem kan ontstaan.
In een vak als euritmie is dit een zeer belangrijk basisprincipe in de les: waar ben je meer gecentreerd, waar ben je open voor je omgeving en kan je daarin je eigenzijn mee laten stromen, zonder je eigenheid op te geven?
Euritmie vraagt als vak dan ook een grote innerlijke activiteit:
Het invoelend luisteren naar taal of muziek en deze in gebaar en beweging uit te drukken, vraagt om initiatiefkracht om deze indrukken telkens opnieuw ‘al bewegend bewust uit te voeren’.
Het is niet dan ook niet voor alle leerlingen een vanzelfsprekend vak om te beoefenen: hoe zit je in vel en in je lijf, waar is je focus, hoe beweeg je alleen of met anderen? Het is zelfs confronterend soms, maar door het aanbod van speels oefenen kan het kind de eigen vaardigheden scholen en vergroten en die overwinning geeft het kind meer zelfvertrouwen in zijn eigen kunnen. Soms kan je van dit vak in eerste instantie zelfs best moe worden, maar door oefening en plezier je uiteindelijk fitter voelen: Er ontstaat a.h.w. een “innerlijke wakkerheid”, die het doen draagt!
De ontwikkeling van de motoriek als basis voor een vrij denken
In deze tijd is het een gangbaar gedachtegoed, dat je door oefeningen zowel aan het welbevinden van het kind, als aan zijn leermogelijkheden kan bijdragen. Rudolf Steiner wees indertijd al de leerkrachten en m.n. de kleuterleidsters op het belang van de ontwikkeling van de grove én fijne motoriek, die tot in het doorvormen van de hersenen zijn weerslag heeft. Daarom stonden er naast schilderen en boetseren, vanzelfsprekend ook vakken als handwerken en handarbeid voor zowel jongens als meisjes (voor die tijd zeer vooruitstrevend!) in het curriculum.
Hij wist dat de vorming van onze hersenen van groot belang zijn voor zowel het goed kunnen verwerken van het leerproces, als voor de autonomie van de mens door middel van zijn denken.
Voor de euritmielessen geldt: de afwisseling van grove en fijne motoriek wordt m.n. bij het jonge kind sterk geoefend: het jonge kind is van zich uit een en al wil tot bewegen: de oefeningen werken op de wil die naar binnen verinnerlijkt wordt.
Vanaf het 10e jaar gaat het kind meer vanuit zijn denken aan het werk en ligt het accent en de differentiatie op de sociale oefeningen; het ik-wereldvlak: de waarneming van zowel de eigen beweging als die van de ander en hoe die als vorm en beweging corresponderen, schoolt het waarnemingsvermogen van de kinderen en daarmee hun denkprocessen.
De euritmie begeleidt de leerling door de hele schooltijd (officieel vanaf de peuter/kleuterklas t/m klas 12) heen, steeds met oefeningen harmoniserend inwerkend op de ontwikkelingsfasen. Als vak legt het daarmee naast een individueel en sociaal welbevinden a.h.w. kiemen voor innerlijke beweeglijkheid en fantasie- en initiatiefkrachten en denkvermogen, die het kind in het latere leven verder tot ontwikkeling kan brengen.
Deel 2
Korte tekst voor vakles, begeleidende tekst van de getuigschriften:
Het vak euritmie:
Euritmie wordt op de vrijeschool als extra bewegingsvak ingezet:
Het gaat hier om de “innerlijke aanzet van de beweging”
De leerstof omvat coördinatie-, concentratie- en sociale vaardigheidsoefeningen, die het individuele kind in zijn sociale context versterken. De oefeningen werken door op de hersenvorming, die het algemene leerproces ondersteunen: door de waarneming van de bewegingen en vormen die het kind in de lessen doet, wordt het denken geschoold, wat nodig is om de leerstof met inzicht te kunnen begrijpen. Maar ook zijn wil wordt aangespoord en zijn gevoel. Het proces door de leerjaren heen, gaat hand in hand met de les- en ontwikkelingsstof van het betreffende leerjaar.
In de euritmielessen ondersteunen muziek en taal op een kunstzinnige wijze het proces in de les.
Tevens wordt er ook gebruik gemaakt van verschillende materialen om te oefenen.
Het vak biedt de leerling de mogelijkheid de aangeboden lesstof uit alle lessen, tot in de wil en het denken, kunstzinnig te verwerken en eigen te maken, zodat het kind deze kan verbinden met zijn eigen innerlijke kwaliteiten.
Dit sluit aan bij de basisgedachte van het vrijeschoolonderwijs, dat het kind zijn eigen kwaliteiten meebrengt en die in het leven schoolt tot vaardigheden van zijn opgave.
Deel 3
1e klas:
In de 1e klas worden, aansluitend op de sprookjes als vertelstof, verschillende verhalen uitgewerkt, d.m.v. spel en tekst. Muzikale intermezzo’s geven extra uitdagingen in de bewegingen en omlijsten de sfeer van het sprookje of verhaal. De kinderen zijn hier een aantal weken tot een trimester mee bezig, waarin het verhaal steeds verder uitgewerkt wordt met extra oefeningen, zodat er in de vertrouwde context van het verhaal nieuwe uitdagingen ontstaan in bewegingsspel en proces. Dit biedt het kind de mogelijkheid, binnen de context van de groep, zijn eigen vaardigheden te ontwikkelen en vanuit vertrouwen in zijn eigen kunnen, deze te integreren.
2e Klas:
De vertelstof in de 2e klas bestaat uit fabels en heiligenlegenden. Enkele daarvan worden in de euritmielessen uitgewerkt met teksten en muziek, waarin oefeningen verwerkt zijn. Veel oefeningen hebben betrekking op de dualiteit zoals we die ook in de fabels terug vinden: de een loopt een vorm, de ander een andere en samen wordt er ‘bewogen’. Extremen in de rollen van de fabel(dieren) en verhalen komen terug in de kwaliteiten van zwaar/licht, hard/zacht, hoog/laag, maar ook in het versnellen/verlangzamen. In het samen oefenen aan bijvoorbeeld een dansje zijn dit vrolijke oefeningrediënten: al deze contrasten in de bewegingen, taal en muziek ondersteunen en versterken het plezier om zowel de eigen als de klassikale vaardigheden in de bewegingen eigen te maken. De 2e-klasser gaat er vol in op!
Een kroon op deze extremen is, als de inzet van ieder met die van de hele klas samen gaat stromen. Deze nieuwe kwaliteit vinden we terug in de heiligenlegenden, waar eenzijdigheid wordt overwonnen en de handelingen ten dienste komen van de gemeenschap. De vitaliteit van het aanvankelijke dualisme waarin de 2e-klasser uit de sprookjessfeer van de 1e klas valt, krijgt nu een innerlijke impuls, die het kind zich ‘al bewegend” eigen mag maken.
Klas 3
In de 3e klas staan de “ambachten” als periodestof en “Het Oude Testament” als vertelstof centraal.
De ambachten lenen zich uitstekend om de ambachtsgebaren/bewegingen te oefenen: Hoe gaat een zeis, of slaat de smid zijn hamer op het aambeeld? Het zijn oergebaren die het menselijk handelen uitdrukken in zijn verbinding met het bewerken van de aarde. De ambachtsman en m’n de boer (boerderijperioden) weet dat hij tevens met de vier elementen van doen heeft. Hoe beweeg je die kwaliteiten, die immers ook deel uitmaken van ons zijn: vastheid, water, vuur en lucht
De 3e-klasser wordt aardeburger: het zwervende Joodse volk vind onder Jaweh het beloofde land. Dit zijn beelden voor het kind rond het 9e jaar: met zijn wilsleven land hij op aarde en zijn denken staat nog onder de glans van zijn hemelse herkomst.
Zijn gestalte weet nu dat er een links, rechts, voor, achter, boven en onder is. Deze ruimte-positie-coördinatie is essentieel voor het kind om zichzelf goed geplaatst in de wereld te ervaren. Coördinatie-oefeningen zorgen dat de harmonie in de gestalte geoefend wordt en het kind zijn “ik” in zichzelf kan ervaren, ook t.o.v. de groep om hem heen.
In de lessen oefenen we daarom zowel aan grote groepsbewegingen met elkaar, maar ook voor het eerst in kleine groepjes. Hiervoor gebruiken we m.n. de driehoek: de 3-hoek leent zich voor het beeld van de 3e-klasser die zich vanuit zijn hoofd verbonden weet met zijn voeten. Wanneer twee driehoeken tegenovergesteld in elkaar grijpen, ontstaat de 6-ster die past bij het Joodse volk, maar ook bij de mens die vanuit zijn ik zowel naar zijn hemelse herkomst kan grijpen, als naar zijn verbinding met de aarde en in zichzelf het punt beleeft waar deze samen komen.
4e klas
Vertelstof in de 4e klas is de Edda, de oorspronkelijke taalvorm daarvan de stafrijm. Het is een grillige vorm, die de uitdaging vormt om innerlijk gegrepen te worden m.n. als deze met een stamp, een stok of klankgebaar krachtig uitgevoerd wordt. Het past bij de 4e-klasser, die in zijn eigenheid en kracht komt te staan t.o.v. de wereld om hem heen. In de Edda gaat de oude godenwereld ten onder en een nieuwe gloort aan de horizon: het begin van de ochtendspreuk verandert van “Het lieve licht der zon….” (t/m 3e klas) naar: ‘Ik zie rond in de wereld…”
Het is een enorme stap de wereld in en tevens naar de wereld in jezelf. Om dit te ondersteunen, worden er in de euritmielessen verschillende oefeningen gedaan waar de 4e-klasser aan kan oefenen om de wereld van zich uit stevig te leren betreden.
Voorbeelden zijn de 4 windrichtingen: hoe vind je die in de ruimte om je heen terug, waar zijn ze als je met je rug naar het noorden gaat staan? Hoe beweeg je je als je frontaal een vorm loopt i.p.v. je neus na?
Het plaatst het kind in een voor/achter- en links/rechtsvlak, die vanuit de positie van het kind elkaar kruisen en een + vormen. De lijnen eromheen vormen het vierkant of de cirkel. De eigenpositie weerspiegelt hier het ik en de ruimteverhouding: het wakkere bewustzijn wordt aangesproken, maar ook het perspectief verandert, want hoe ziet dezelfde vorm er vanuit de verschillende zijden van een vierkant uit? Dat is een nieuwe ervaring!
Om het innerlijk ik-standpunt te versterken op deze leeftijd, wordt het buiten/ binnen als innerlijk aspect (zoals we dat in de muziek in majeur en mineur kennen), in de vormen geoefend, Daarbij hoort ook het gaan leren differentiëren van het geheel naar de delen, zoals dit in de breuken behandeld wordt. We doen dit vanuit de 4/4 maat in de muziek met hele, halve, kwart en achtsten noten, een verdeling die terugwijst op onze verhouding hart- en polsslag van 1:4 die rond deze leeftijd voor het verdere leven stabiel wordt.
De 4e-klasser gaat nu ook zelfstandig aan het werk: Er volgen kleine groepsopdrachten, zoals een vorm te bedenken die bij de tekst of een muziekje past. Daarmee wordt tevens ook een appel gedaan op het zelfstandig leren beheersen van een oefening.
5e klas
In de 5e klas staan naast de Griekse vertelstof ook de oude cultuurperioden centraal. Verschillende teksten uit die tijden worden geoefend, om de verhouding mens-goden uit die tijden te kunnen ervaren, maar is ook een beeld voor de eigen innerlijke ontwikkeling die het kind maakt in zijn ontwikkeling naar een zelfstandig denkend mens.
De lesstof in de 5e klas is gericht op het meer verinnerlijken van het denken, voelen en willen.
Naast inhoud, is ritme een middel om dit te versterken: de interesse naar buiten pulseert terug in een innerlijk naklinken. In de Griekse vertelritmen van hun sagen, vinden we deze als basis terug: de Griek wil de wereld gaan begrijpen. Het waarom, duikt op in de filosofie. Het verinnerlijken hangt samen met het in- en uitademen en de harmonie daarin. De spraak beweegt zich op een bewogen luchtstroom.
Het ritme van de Griekse Homerusvertelling, de hexamete, is de basis voor het oefenen aan de verschillende ritmen in de lessen. Het ‘kort-lang’ als stimulerend ritme “de mens die vraagt aan de goden” en het ‘lang-kort’ als het ritme dat tot rust brengt “de boodschap van de goden die ontvangen wordt”. We oefenen o.m. een tempeldans waar men zich indertijd d.m.v. het ritme opwarmde om te gaan strijden, de “Energiedans’ en bij terugkomst in de “Vredesdans” de op strijd gerichte energie kon omvormen om weer aan het (boeren)werk te kunnen! Door beide ritmen te beoefenen, kan een innerlijke balans ontstaan, die harmoniseert. Niet alleen bij de Grieken, maar tot in onze tijd liggen deze ritmen in verschillende vormen aan de basis van vele gedichten in onze taal en ook in de muziek vinden we haar terug. Het is het muzische element dat hier spreekt, de taal die in ons weerklinkt en door de Grieken ook de Muze werd genoemd die inspireerde.
De behoefte van de Grieken aan harmonie, vinden we ook als ideaal terug in de bouw van hun tempels (volgens het principe van de gulden snede), maar ook in hun interesse voor de harmonie van het lichaam in kunst en sport: de gulden snede zoals we die kennen in de pentagon (5-hoek) en pentagram (5-ster) is tevens terug te vinden in de wetmatigheid van de gestalte; de verhouding hoofd, armen en benen. Kijkend naar de gestalte van de 5e-klasser zou je kunnen zeggen dat rond deze leeftijd er een overeenkomst is tussen het ideaal van de Grieken en de gestalte van het 11-jarige kind, alvorens deze gaat uitgroeien in de puberteit. De kinderen maken zich deze wetmatigheden eigen door ruimtelijk op verschillende wijze deze vormprincipes te vormen en te lopen.
Een extra uitdaging in de 5e klas is het werken met koperen staven: de oefeningen zijn enerzijds gericht op concentratie, coördinatie en balans t.o.v. de eigen gestalte, maar de staaf is ook een voorwerp om met anderen d.m.v. doorgeven, werpen en vangen in speelse vaardigheid te komen. Ook hier geven de ritmen de impuls: de korte is bij de gestalte, de lange is de worp, zoals dit ook in de vijfkamp bij de Grieken terug te vinden is.
Een prachtig voorbeeld waarin het ideaal, de vaardigheid en schoonheid van de beweging en de gestalte te ervaren is, is de sculptuur, waarin de elegantie van een voetstap uitgebeeld wordt: de driedelige stap, van loslaten, dragen en plaatsen, waarin ons willen, denken en voelen gespiegeld wordt, is het beeld van de mens die de aarde vanuit zijn bewustzijn betreedt: de Griek wist zijn gestalte te richten naar het doel, deze te bezielen, ook in het denken! Het innerlijke in het kind die deze schoonheid ervaart, kan zo in zichzelf een bodem vinden, waarnaar het altijd weer kan terugkeren als ideaal.
6e klas
Romeinen, expansiedrift en het verkennen van andere landen, het past bij de uitgroeiende 6e-klasser. De lengte, de armen en benen worden zichtbaar langer: je moet opnieuw een verbinding krijgen met dit uit zijn voegen groeiende lijf.
In de euritmie worden hiervoor concentratie- en coördinatie-oefeningen ingezet. Grote groeps- en meetkundige vormen helpen de 6e-klasser (die zich soms wat onhandig voelt), te ervaren dat ze deelgenoot zijn van een grote stroom. In die vormen zitten wetmatigheden die het denken aanzetten tot overzicht en inzicht. Er wordt zowel gewerkt met staven en stokken, om de eigen- en groepsvaardigheden verder uit te dagen! Sommige klassen werken in groepjes aan een eigen gedicht of muziekstukje. Andere klassen aan een gezamenlijke productie.
.
Euritmie: alle artikelen
Ontwikkelingsfasen: alle artikelen
Leerplan: alle artikelen
Vrijeschool in beeld: alle beelden
.
3368-3167
.
.
.