.
SINT-MAARTEN, EEN VOLKSGEBRUIK?
De bevolking van Noord-Europa d.w.z. Duitsland, Engeland, Nederland, België, Frankrijk, Scandinavië zijn afstammelingen van hoofdzakelijk Germaanse stammen. Lange tijd heeft men aangenomen dat in deze streken voor de komst van de Romeinen hier slechts wilde barbaren woonden, die wars waren van godsdienstvormen, riten, of inwijdingsmysteriën. Langzamerhand begint men nu godsdienstvormen te ontdekken die vergeleken kunnen worden met de mysteriën van andere oudere volkeren en hun daarmee verbandhoudende inwijdingsriten. De inwijdingsmysteriën hielden met een bepaalde godheid verband, bij de Germanen was dat Wodan (of Odin). Voor mensen in deze tijd is het moeilijk zich in te denken in de religieuze gedachtegang van onze voorvaderen, alleen al omdat hun
opvatting van de wereld een andere was dan de tegenwoordige. Men beleefde de wereld als een grote platte schijf met daaronder de onderwereld, die vrijelijk door levende mensen betreden kon worden.
In de oude mythen uit die tijd wordt Wodan beschreven als een grote oude man met een grijze baard. Hij heeft één oog, draagt soms een hoed met een brede rand, gaat barrevoets en draagt een ruwe blauwe mantel. Uit deze mythen blijkt dat Wodan als een gewoon mens zichtbaar is voor stervelingen. Eén van de bijnamen van Wodan is Mantelman. Uit sproken en legenden weten wij wat voor een belangrijke plaats de mantel inneemt. In de legende van St.-Maarten wordt de aandacht even sterk op de mantel gericht als in de heidense tijd op die van Wodan. Mogelijkerwijs zijn daardoor vele gebruiken die met Wodan samenhingen later samen gevoegd met het verhaal van St.-Maarten.
Iedereen kent natuurlijk de legende van St.-Maarten, van de ridder die op een winteravond door de stegen van Amiëns rijdt. Hij ontmoet een bedelaar die nauwelijks tegen de kou gekleed is. Met zijn zwaard deelt Maarten zijn mantel in tweeën en geeft de ene helft aan de bedelaar.
’s Nachts heeft hij dan een droom waarin God zijn engelen vertelt dat Maarten Hem gekleed heeft. De gebruiken die later op 11 november in samenhang met St.-Maarten gebracht werden, zijn in zoverre merkwaardig dat zij niet direct verband houden met de legende.
Wodan reed vaak op een schimmel en was aanvoerder van het Dodenheer (leger). Het Dodenheer bestond o.a. uit gesneuvelden die zich in hun leven al, uit vrije wil aan Wodan gewijd hadden. Maar ook levende mensen konden een bezoek aan de onderwereld brengen. Het Dodenheer ging vergezeld van geraas en gejoel. Een oude man, de getrouwe Eckhard, ging vooruit om de mensen te waarschuwen, om opzij te gaan en het wilde Heer vrij doorgang te verlenen. Het wilde Heer werd volgens mededelingen het meest gezien in de tijd vanaf ± 11 nov. t/m 6 jan., data die ook samenhangen met twee van de drie grote feesten, die aan Wodan opgedragen waren. Het eerste feest was in het begin van de winter (nu St.-Maarten), het tweede het midwinterfeest (het Julfeest met de 12 heilige nachten van 25 dec. tot 6 jan.) en het derde feest in de zomer (nu St. -Jan). Deze feesten waren gelijk ook inwijdingsfeesten, die veelal gepaard gingen met muziek, geraas en gezang waardoor men in een geestesvervoering kwam en toegang had tot de dodenwereld.
Na de kerstening hielden de Germanen nog vast aan vele oude heidense gebruiken. De kerk trachtte hiervoor christelijke denkbeelden in de plaats te stellen en de oude gebruiken om te vormen tot christelijke of te verbieden. Hierdoor spelen vele Germaanse gebruiken nu nog door de christelijke heen. Veelal zijn ze in de tijd verschoven naar andere data maar zelfs in deze tijd vindt men de sporen nog terug.
Zo was het in het oude Beierse heuvelland Stiermarken op één dag (nl. 11 nov.) in het jaar het gebruik de wolf te verdrijven. Waarschijnlijk hangt dit samen met het oude gebruik de weerwolven te verdrijven, die vroeger in de Jultijd optraden en door invloed van de kerk naar St.-Maarten is verplaatst. In vele verschillende streken van Noord-Europa waren er verschillende gebruiken op St.-Maarten. Zoals in Heiligenstadt, waar op St.-Maarten drie maal de kerkklokken ’s avonds werden geluid, waarna men met knallende zwepen door de straten liep.
Op het eiland Rüno (Zweden) trokken jonge mannen de meest angstaanjagende kleren aan, waarmee ze door de straten en langs de boerderijen liepen, voorafgegaan door een oude man, die met zijn vioolspel de mensen waarschuwde. In Goten, Wörgel en het beneden-Inndal in Tirol werd met St.-Maarten met koeien- en geitenbellen geraas gemaakt. De mensen liepen met zwarte gezichten, horens op het hoofd en met bellen behangen de stad rond en men probeerde iedereen die men te pakken kon krijgen zwart te maken. Mogelijk hangt het zwart samen met de onderwereld en het geraas met bellen met Wodan’s heer. In ons eigen land is het gebruik om St.-Maarten te vieren niet overal bekend.
In Ootmarsum werd op St.-Maarten met knotsen op de luiken geslagen. Op Terschelling kleedde men zich in het wit met een krans van late herfstbloemen in het haar, soms droeg men een masker en werden er liederen gezongen terwijl men rondtrok.
In Oost-Friesland gingen de meisjes met de lantaren en de jongens met de rommelpot rond. In de Zaanstreek en in de omgeving van Hilversum gingen de meisjes en jongens rond en zongen liedjes en vroegen kleine gaven.
De achtergronden van de gebruiken zijn vaak verloren gegaan. Vaak zakten zij af tot kindergebruiken die alleen in stand gehouden werden door de vaak aan de gebruiken verbonden bedelpartijen.
Op 11 november lopen in grote delen van ons land de kinderen met lantarens, rommelpotten en liedjes langs de deuren, wat samen met het verhaal van de heilige bisschop St.-Maarten een merkwaardig volksgebruik is geworden.
(Marijke Roetemeijer, Jonas 07-11-1970)
.
Sint-Maarten: alle artikelen nr.5: meer over lantaarn maken
Jaarfeesten: alle artikelen
VRIJESCHOOL in beeld: Sint- Maarten voorbeelden van lichtjes
.
315-295
.