.
koningsoffer oorsprong van carnaval
Carnaval zou zijn oorsprong vinden in een koningsoffer om van de goden vruchtbaarheid af te smeken.
Een koningsoffer in het Midden-Oosten, duizenden jaren voor Christus, zou de oorsprong van carnaval zijn. De eerste landbouwers vereerden een Maangodin. In tijden van onvruchtbaarheid, de winter, brachten ze het allerhoogste offer om de vruchtbaarheid terug te krijgen: hun koning. Deze ‘heilige koning’ werd versierd met twijgen en een kroon van meidoornen, met twijgen gegeseld aan een heilige thau-boom (in de vorm van een T gesnoeid) en tenslotte geroosterd en opgegeten. Koningen hadden het begrijpelijk niet op dit kannibalisme en gingen op zoek naar een ‘dod’, een plaatsvervanger. Eerst werd dat hun eerstgeboren zoon (denk aan het verhaal van Abraham en Isaak; de Israëlische koning Saul(us) zou zijn eerstgeboren zoon nog geofferd hebben). Maar al snel werd dat een andere zoon of verwant, een koninklijke krijgsgevangene en tenslotte een gewone gevangene, een (zieke) misdadiger of een slaaf.
Pseudo-koning
In Mesopotamië werd deze man Zoganes genoemd. Hij kreeg voor enkele dagen zijn vrijheid terug, werd versierd met koninklijke gewaden en werd als een koning op een scheepswagen rondgereden. (In die tijd kwam vruchtbaarheid van overstromingen, en dus moest een vruchtbaarheidssymbool per boot arriveren). Slaven mochten ook enkele dagen meester spelen en zich zo kleden. De pseudo-koning trouwde tenslotte een priesteres, maar de volgende dag werd hem de koninklijke mantel uitgetrokken, hij werd gegeseld en gedood. Het mensenoffer verdween met verlies aan macht van de Maangodinnen Belili (Belial in de bijbel), de leeuwengodin Anat, de bi-seksuele duif-godin Asima en de godin van de onderwereld Hekate (Sjeool). Daarvoor in de plaats kwam de mannelijke Perzische zonne-godmens (Mitra, Nimrod, Tammuz, Marduk), die het stoffelijke, gesymboliseerd door een stier, versloeg en aan het begin van de lente opsteeg naar het hemelse verblijf van het licht. In Egypte werd in de lente een ark-vormige boot rondgedragen, met daarop een houten stier (apis) met een zon tussen de horens (symbool van zonnewende) en het fallisch symbool van de god Osiris. In Griekenland werd de god van vruchtbaarheid Dionysos op een wagenschip rondgereden.
De Romeinen namen zowel de zonnegod als het slavenfeest maar ook het verkleedfeest over (Bacchusfeest of Saturnaliën). Zij kenden ook het koningsoffer: wie in een cake een boon aantrof, werd ‘bonenkoning’, die eindigde met rituele zelfdoding op het altaar van saturnus. Een christen-soldaat, Dasius, die de bonenkoningrol weigerde en werd vermoord, is heilig verklaard.
De Germanen trokken, verkleed als vrouwen, hun vruchtbaarheidsgod Frey op een scheepswagen door de straten. Kelten duwden brandende wielen (symbool voor de zon) van de heuvels.
Kerstenen
Al in 325 (concilie van Nicea) probeerde de katholieke kerk het voorjaarsfeest te kerstenen in een 40-daagse vasten en het feest van Pasen. Zonder veel succes, want de synode in Leptines in 724 ging tekeer tegen ‘Spurcalibus in februario‘. De synode van Benevento in 1091 bepaalde Aswoensdag als begin van de vasten.
In 1195 komt in een Franse tekst carne levare (weglaten van vlees) als oorsprong van het woord carnaval voor; anderen denken dat het afstamt van carne vale (vlees vaarwel) of carrus navalis: scheepskar. In Frankrijk werd een dikbuikige stropop op Aswoensdag als dronkaard terecht gesteld. De gewoonte om stoffen (vijgen, dadels en noten in Griekenland, meel -later kalk- en eieren in Romeinse tijd, later confetti, snoep en op Aswoensdag roet) over de hoofden uit te gooien, heeft waarschijnlijk te maken met een vruchtbaarheidsritueel: een zaaier die zaad rondstrooit.
In de middeleeuwen probeerde de kerk de feestgangers te temmen door hen binnen de kerkmuren te halen. Met een averechts resultaat. Zatlappen kozen er een ‘ezelspaus’ om voor te gaan in een ezelsmis, waarbij ze ezelsklanken ‘ia, ia’ uitstootten en schijfjes bloedworst aten in plaats van een hostie. Na de middeleeuwen werd de greep van de kerk op de samenleving minder, en werd de burgerlijke overheid mikpunt van spot: verklede hofhoudingen trekken dan door de straten.
Verbod reformatie
De reformatie verbiedt het carnaval. (Tussen 1629 en 1789 is carnaval in Den Bosch verboden als ‘paepsche stoutigheyt’). Rome probeert het carnaval meer te koppelen aan het veertigdaagse vasten. De eilandstaat Venetië houdt de grote maskerade echter vol tot ver in de achttiende eeuw, en leent dan ‘Furstin Venetia’ aan Keulen. In 1827 herleeft carnaval in Koblenz, 1833 Münster en in 1838 in Mainz. Het Rijnland met een carnavalsvereniging, een prins, vorst of president en een Raad van Elf en Tanzmariechen staat model voor Zuid-Nederland: 1840 Momus in Maastricht, 1842 Jocus in Venlo, 1881 Marotte in Sittard, 1886 Patentoate in Beek, 1889 Militophile in Valkenburg en 1898 Bokkerieesj in Heerlerheide. Bergen op Zoom heeft als het Krabbegat een nog oudere traditie (1816), gevolgd door Oeteldonk (1882) in Den Bosch.
Na de Eerste Wereldoorlog wordt carnaval her en der verboden. Na de Tweede Wereldoorlog proberen de autoriteiten het te ordenen als een gemeenschapsfeest, zodat het een tijdlang ook populair wordt boven de grote rivieren, aangemoedigd door radio en tv. Intussen is het voor velen een verkleed- en zuipfeest, zonder enige bijbetekenis.
Jan Meulemeesters, Brabants Dagblad 19 februari 2001
Carnaval: alle artikelen
Jaarfeesten: alle artikelen
92-89
.