Tagarchief: Allerzielen

VRIJESCHOOL – Jaargetijden – November – Allerzielen (1-2)

Tineke Croese, Antroposofisch Magazine sept. 2018 nr 11

.

Ver weg en toch vlakbij
.

Allerzielen brengt de levenden en doden bij elkaar
.
Het is maar een klein en stil gebaar: een kaarsje opsteken voor een dierbare overledene. Veel mensen doen het, af en toe of regelmatig. Steeds meer mensen merken immers dat de wereld van de gestorvenen heel concreet is, en soms verrassend dichtbij. Uit oude tradities rond het gedenken van de doden blijkt dat in het verleden mensen dit ook zo beleefden.

De maand november staat van oudsher in het teken van de dood.
Allerzielen op 1 november is traditioneel de dag waarop de kerk de gestorvenen gedenkt.
Op 2 november, Allerheiligen, wordt de hulp van de heiligen gevraagd.
Op 3 november, Hubertusdag, begint het jachtseizoen. Bovendien was november ooit de maand waarin het varken werd geslacht om in de wintervoorraad ham, worst en spek te voorzien.
Ook in de natuur heerst de dood. November toont met mist en regen, met korte, lichtloze dagen de grauwe, troosteloze kant van het sterven: de dood als het einde van alle leven.

Wederzijdse betrokkenheid

Toch hebben mensen nooit echt geloofd dat het leven eindigt bij de dood. Zelfs de meest primitieve stammen vereerden hun voorouders. Ook zij wisten dat hun doden in een andere wereld met hen verbonden bleven. Allerzielen en Allerheiligen zijn de verchristelijkte versies van Keltische voorouderfeesten. Vóór het begin van de jaartelling geloofden de mensen dat de ziel na de dood in een onderaards rijk van mist en nevel kwam. Dat dodenrijk leek in de kille, mistige novemberdagen omhoog te komen naar de wereld van de levenden. Volgens de Kelten kwamen de zielen van hun voorouders weer even op aarde om vruchtbaarheid te schenken aan het vee en de akkers van hun nakomelingen. Zij zetten op hun beurt voedsel neer waarmee de zielen van de voorouders zich konden versterken. Zo bekommerden de levenden zich om het welzijn van de doden in de onderwereld, en schonken de doden de levenden wat ze voor hun bestaan op aarde nodig hadden.

Diezelfde wederzijdse betrokkenheid is er ook bij Allerzielen en Allerheiligen. Op Allerzielen wordt gebeden voor de zielen van de gestorvenen. Onze aandacht steunt hen bij de loutering – het vroege christendom sprak van ‘vagevuur’ – die elke ziel in het leven na de dood doormaakt. De ziel legt daarbij alles af wat haar aan de aarde bindt. Eenmaal gelouterd betreden de zielen de hemel en worden ze net als de heiligen in figuurlijke zin de ‘voorouders’ aan wie wij op aarde een voorbeeld kunnen nemen en wier hulp we kunnen inroepen, als het op aarde even te moeilijk voor ons wordt.

De ene wereld van levenden en doden

De levenden kunnen dus ‘in gesprek’ zijn met de overledenen. De dood is geen grens tussen twee werelden, maar een overgang van de ene fase naar de andere. Je kunt de zielen van de levenden vergelijken met waterdruppels die samen plasjes, rivieren, meren en zeeën vormen. Voortdurend verdampen er druppels. Ze verliezen hun stoffelijke vorm en stijgen onzichtbaar op in de lucht, maar ze blijven deel uitmaken van de waterkringloop. Zo blijven ook de zielen van de doden, ook al zijn ze onzichtbaar, deel uitmaken van de hele mensheid en er komt een moment dat ze terugkeren, zoals de waterdruppels terugkeren als regen of sneeuw. De kringloop van het water vormt één geheel, net als de levenden in de zichtbare wereld één geheel vormen met de gestorvenen in de onzichtbare wereld. Dat wisten mensen in het verleden en wij lijken ons daar nu ook langzaam van bewust te worden.

De levende vlam

Nog niet zo lang geleden werd Allerzielen alleen door katholieken gevierd met een kerkelijke plechtigheid en een bezoek aan de begraafplaats. In
Zuid-Amerika doen ze het uitbundiger: daar eten mensen op de graven de lievelingsgerechten van hun doden en laten ze vliegers voor hen op.
Bij ons krijgt Allerzielen steeds vaker aandacht van mensen zonder kerkelijke richting, op zoek naar rituelen. Ze voelen concreet dat ze over de grenzen van de dood met hun geliefden verbonden blijven, en willen daar graag met een ritueel vorm aan geven.

Hoe kunnen de gestorvenen ons bereiken? We weten intuïtief hoe en ik denk niet dat dat in de loop van de eeuwen wezenlijk is veranderd: door stilte en aandacht, bewustzijn voor de overledene en zijn vragen. Het opsteken van een kaars is een ritueel om die aandacht, dat bewustzijn te versterken. Het meest onstoffelijke op aarde, de levende vlam, maakt ons van binnen stil. Misschien zien we in die vlam de lichtvonk die elke mensenziel is, of ze nu op aarde leeft of bij de sterren is. In onze voorstelling leven de zielen van de doden ver weg, in de wereld van de sterren, maar in onze beleving zijn ze soms vlakbij

Ver weg en toch vlakbij – de levende, bijna onstoffelijke vlam die stilte en aandacht brengt, brengt ook levenden en doden bij elkaar. 

.
Jaargetijden en seizoenen: November

Jaarfeesten: alle artikelen

Vrijeschool in beeld: jaarfeesten

.

3098-2912

.

.

.

VRIJESCHOOL – november

.

Elke maand heeft z’n eigen naam en rondom deze naam circuleren allerlei beweringen, weven zich soms geheimzinnige verhalen, kortom: folklore.

NOVEMBER SLACHTMAAND

Met november begint de elfde maand van het jaar. Tenminste op onze kalender. Op de oud-Romeinse kalender was het de negende maand. Dat zie je nog aan het woord november, want novem betekent negen.

Vroeger werd in deze tijd geslacht voor de winter. Na het slachten werd het vlees gezouten en gerookt en de stukken ham en de worsten werden aan de zoldering in de kamer gehangen. Vanwege dat slachten wordt november slachtmaand genoemd. De dieren werden geslacht door een huisslachter. Als er een varken geslacht werd, stond iedereen er omheen om te kijken of het beestje wel goed ”smeerde”, dat wil zeggen goed vet was.

Naar die uitdrukking “smeren” heet november ook wel smeermaand. Nauurlijk vloeide er tijdens het slachten veel bloed. En vandaar dat november ook de naam bloedmaand heeft.
Maar november heeft nog meer namen. Het was vroeger de gewoonte dat de notabelen van het dorp (de burgemeester, de dominee, de dokter, de notaris) stukken van het varken als geschenk kregen toegezonden door de boeren. Als dank daarvoor zonden de notabelen weer een cadeautje aan de boeren. Zodoende heeft november ook wel zendekensmaand. En omdat ter gelegenheid van de slacht visites werden georganiseerd waar heel veel gasten kwamen om lekker te eten en te drinken, wordt november ook gastmaand genoemd.

November begint met een katholieke feestdag: Allerheiligen, de dag die op de grens staat van het zomer- en het winterhalfjaar. Allerheiligen opent het donkere jaargetijde. Op Allerhéiligen volgt op 2 november Allerzielen, een dag gewijd aan de herdenking van de doden.

3 november is het Sint-Hubertusdag, naamdag van de heilige Hubertus, de schutspatroon van de jagers. 11 november is het Sint-Maarten en 25 november ten slotte is het Sint-Katharina. Dat was een belangrijke dag voor de boeren, want: Met Sint-Kathrijn moeten de koeien aan de lijn. Met andere woorden: de koeien moesten voor de winter van het weiland naar de stal gebracht worden.

.

bron onbekend

.

november in het volksgeloof

Verschillende oude benamingen van de maand november als ‘wintermaand’, ’vorstmaand’, ‘smeermaand’, ‘slachtmaand’, enz. kunnen we heden ten dage nog heel goed begrijpen en deze namen spreken voor zichzelf. Alleen de naam ‘smeermaand’ is niet zo heel duidelijk, maar wordt dit toch wel, als men weet dat met smeer ‘vet’ bedoeld wordt. ‘Smeermaand’ is dus de maand voor het inzamelen van vet, dus: slachten!

De slimme pastoor
Lang bleef het gebruik gehandhaafd, dat de boer, die slachtte, de geestelijke verzorger van de gemeente, waartoe hij behoorde en ook veel notabelen, die hij te vriend moest houden, in de slachttijd met een flink stuk spek vereerde. Ook boter werd wel bij deze personen thuisgebracht. Volgens een oud verhaal, dat voortleeft in het zuiden des lands, beklom eens een pastoor ’s zondags de kansel met de mededeling, dat hij dit keer niet zou preken, maar liever een raadsel wou opgeven. Verbaasde en tegelijk nieuwsgierige gezichten der gemeenteleden.

’Ik weet iets,’ aldus de pastoor, ‘dat jullie niet weten. En jullie weten iets,’ zo vervolgde hij, ‘dat ik niet weet’.
Inderdaad was zo’n raadsel moeilijk op te lossen. Daarom gaf de pastoor de oplossing er maar dadelijk bij. Hij wist namelijk, dat zijn boterpot leeg was. De gemeenteleden wisten dat natuurlijk niet. Doch de herder en leraar wist niet of de hem toevertrouwde kudde de pot weer met het kostelijke zuivelprodukt zou willen vullen. En dat wist deze vanzelfsprekend wel.
Ook onze slimme zieleherder wist het echter spoedig: reeds de volgende dag sjouwde men zwaar geladen korven de pastorie binnen!

Weerrijmen
In rijm sprak de volksweerkunde zich over november, profeterend uit, inzake de komende weersgesteldheid:

‘November met zijn regenvlagen,
Brengt verkoudheid, jicht en and’re plagen.’

’Het nakomertje van Allerheiligen,
Kan ons voor de winter niet beveiligen.’

‘Geeft Allerheiligen zonneschijn,
Dan zal het spoedig winter zijn.’

Een verdwenen volksgebruik
Het komt natuurlijk voor, dat niet alle boeren met hun veldarbeid klaar zijn met november. Oudtijds was het dan de gewoonte, dat men van zo’n boer de op het veld achtergelaten gereedschappen of andere voorwerpen op een eenzaam plekje verstopte, waar hij het dan moest trachten op te sporen.

Virgilius heeft gezegd:
’t Is een gelukkig man,
Die precies van alle dingen
Grond en oorsprong weten kan.

Zo is het ook met betrekking tot dit volksgebruik.

Sint-Elizabeth
De naam van deze heilige is diep in het geheugen gegrift, door de vreselijke vloed van 19 november 1421, bij welke geweldige overstroming duizenden hun graf in de golven hebben gevonden. Veel dorpen in de Zuidhollandse Waard enz. gingen ten onder.
Dat wij dit historisch feit hier releveren in een folkloristisch artikeltje, vindt zijn oorzaak in het feit, dat we hier een legende willen mededelen in verband met deze vloed.

Jaarlijks verscheen namelijk op de eerste januari in Zevenbergens haven een meermin, die steeds weer de sombere voorspelling herhaalde, dat eenmaal deze plaats door de golven zou worden verzwolgen. En op 1 januari 1421 zong een duo van meerminnen het onheilspellend lied, waaraan echter geen enkele inwoner van Zevenbergen geloof sloeg:
Zevenbergen zal vergaan,
Maar de Lobbekens toren zal blijven staan.

Velen spotten met deze voorspelling. Toen 19 november aanbrak veegden de woeste wateren ook Zevenbergen van de aarde weg… uitgezonderd de Lobbekenstoren!

Weerprofeten geloven nog aan het rijm:
’Sint-Elisabeth doet verstaan
Hoe de winter zal vergaan.’

Andere heiligendagen
25 november is aan de H. Catharina gewijd. Met deze datum houden de herfstregens op, zodat:

’Sint-Catharijne doet het zonnetje schijnen,
Laat de regen overgaan,
Zodat de kinderen naar school kunnen gaan.’

Deze dag is ook een belangrijke dies criticus.

‘Vriest het met Sint-Catharijn. dan zal de vorst zes weken aanhouden (vgl. St. Margriet: 6 weken regen!)

Om van het ’ Sinte-Katriensnieltje’ (huiduitslag) genezen te worden, moet men zich laten overlezen te Horendonck (gemeente Esschen), dat druk door West-Noordbrabanders werd bezocht.

Sint-Andries
Ook deze datum (30 november) nam, evenals 1 oktober (Bamis) een belangrijke plaats in in het boerenleven. Deze dag eindigde ook wel de landpacht. Knechtsmeiden zochten tegen deze datum vaak een andere betrekking.

Volgens de volksweerkunde schijnt nu de winter definitief te komen, want:

’ Sint-Andries,
Brengt de vries.’

H. P. VAN lPEREN Andel (N.B.) in Vacature, Zutphen, nadere gegevens onbekend
.

Sint-Hubertus
Een heilige die veel bekendheid kreeg, is Sint-Hubert, eens een hartstochtelijk jager. Van hem wordt verteld dat hij op een dag tegenover een hert kwam te staan dat tussen zijn gewei een lichtend kruis droeg.
Het was een bijzonder hert; het dier zei tegen Hubertus – toen nog geen Sint – dat hij voor eeuwig verdoemd zou zijn als hij zich niet intenser met geestelijke zaken zou bezig houden. Diep onder de indruk viel de jager op zijn knieën en begon te bidden. Toen hij weer opkeek was het hert verdwenen. Deze gebeurtenis werd het keerpunt in het leven van Hubertus. Hij stelde zich in dienst van de kerk en werd priester, bisschop zelfs naar men zegt.

Het kruis en het gewei heeft bouwmeester Berlage beide verwerkt in het jachtslot op de Hoge Veluwe dat naar Hubertus genoemd is. De gebogen vleugels van het gebouw met hun vertakkingen van luchtkokers en schoorstenen vertonen de vorm van een hertengewei; in de toren is het kruis verwerkt. Ook in het interieur van het Sint-Hubertusjachtslot is de levensweg van Hubertus gesymboliseerd; in de hal vindt men gebrandschilderde ramen waarop Hubertus in felpaarse mantel knielt voor het wonderlijke hert. Hubertus mag dan zelf de brui aan het jagen hebben gegeven, hij is toch de patroon van de jagers geworden. Heel bekend is de Hubertus slipjacht die op de derde zaterdag van november vele liefhebbers naar Udenhout trekt. Men begint met een mis die wordt opgeluisterd door speciale muziek met jachthoorns; de meute wordt gezegend, waarna men naar het jachtterrein vertrekt.

Shell journaal van Nederlandse folklore

.

Jaarfeesten: alle artikelen

vertelstof 2e klas: heiligen

.

1433-1343

.

.